Veel architecten komen in een situatie terecht waarbij ze een structuur in het buitenmilieu moeten plaatsen, en hiervoor hout willen gebruiken. Er bestaan voldoende houtsoorten die hiervoor gebruikt kunnen worden, maar van zodra grote overspanningen (algemeen meer dan 6 meter) gemaakt moeten worden, wordt de keuze vaak beperkter. Het houten materiaal bij uitstek om grote overspanningen te overbruggen is gelijmd gelamelleerd hout. Maar zijn dergelijke balken een goed idee voor buitentoepassingen?
Gelijmd gelamelleerd hout (vaak ook gelamineerd hout genoemd) is een product dat ontstaat door massiefhouten stroken met dezelfde of verschillende mechanische eigenschappen aan elkaar te lijmen. Hierbij worden voornamelijk naaldhoutsoorten zoals vuren, grenen, lorken en douglas gebruikt. Uitzonderlijk wordt dit soms met eik gedaan. Voor kleinschaligere toepassingen zoals schrijnwerk worden ook tropische houtsoorten gebruikt. Het massief hout wordt gedroogd, verbonden aan elkaar, geschaafd, verlijmd, geperst, nogmaals geschaafd en ten slotte op maat gezaagd. De lijmen die gebruikt kunnen worden kunnen sterk verschillen.
Het bekomen houtproduct is ideaal voor binnengebruik, maar van zodra het voor buitentoepassingen wordt gebruikt, zijn er enkele bijkomende uitdagingen. Buitengebruik zonder contact met de grond komt overeen met gebruiksklasse 3. Voor toepassingen in deze gebruiksklasse moeten de gebruikte houtsoorten een natuurlijke duurzaamheidsklasse van minstens 3 hebben (de duurzaamheidsklassen gaan van 1 tot 5, met 1 de hoogste duurzaamheid tegen schimmels). Veel van de gebruikte naaldhoutsoorten (vuren en grenen) hebben een natuurlijke duurzaamheidsklasse van 4 of 5, wat dus te laag is voor buitengebruik. Dit is op zich geen probleem aangezien het hout verduurzaamd kan worden zodat het voldoende duurzaam wordt voor toepassing. Het probleem dat hierbij optreedt ligt echter in het productieproces van gelijmd gelamelleerd hout want het verduurzamingsproces gebeurt voor het schaafproces. Dit wil dus ook zeggen dat tijdens het schaven het verduurzamingsproduct voor een deel verdwijnt uit het houtproduct. Als het verduurzamingsproduct voldoende doordringt in het hout, is dit geen probleem. De houtsoort vuren is een houtsoort die het verduurzamingsproduct moeilijk opneemt. Het grootste deel van het houtproduct zit dus in de randen van de balken. Dat zijn jammer genoeg ook de delen die weggeschaafd kunnen worden, waardoor de balken niet meer voldoende duurzaam zijn voor buitengebruik, als al het product verwijderd werd.
Verder is het nog belangrijk dat de gebruikte lijm afgestemd is op de toepassing. Niet alle lijmen kunnen buiten gebruikt worden (zie norm NBN EN 301). De lijm moet er ook op voorzien zijn dat de individuele massiefhouten stroken zullen werken, afzonderlijk van elkaar. Dit zorgt voor extra krachten op de lijm dus het is belangrijk dat de lijm hierop voorzien is.
Risico’s
Het gebruik van gelijmd gelamelleerd hout buiten is dus mogelijk, maar brengt enkele risico’s op aantasting met zich mee. Om deze risico’s te beperken wordt best periodiek een afwerkingsproduct (zoals een lazuur) aangebracht om de wisselwerking van water met het hout te beperken. Daarnaast geeft deze afwerking een fysieke bescherming van het hout tegen de weersomstandigheden (zeker nodig op het kopshout) en is het een van de meest effectieve manieren om balken tegen rot, barsten en verkleuring te beschermen.
De beste energiebesparing is de energie die we niet verbruiken. Het is echter weinig realistisch om helemaal geen energie te verbruiken. Onder bepaalde voorwaarden mag brandhout als milieuvriendelijk beschouwd worden. Het gebruik van energiehout is pas interessant wanneer de hulpbron waarvan het afkomstig is maximaal benut wordt. Het kan niet de bedoeling zijn om waardevolle bomen te kappen en ze rechtstreeks aan te wenden als brandhout, maar wel om ze zoveel mogelijk te gebruiken in woningen, meubilair, enz. Het brandhout komt uit nevenproducten van houtkappen, meer bepaald uit kruin- en uitdunningshout dat niet tot timmerhout verwerkt kan worden.
Hout is een grondstof die volledig hernieuwbaar is. Een groot deel van de bossen wordt duurzaam beheerd en is gecertificeerd. Meer dan de helft van de Waalse bossen en 15% van de Vlaamse bossen zijn (PEFC- en FSC-) gecertificeerd. De balans van de verbranding van energiehout bedraagt nul op het vlak van de uitstoot van broeikasgassen. De tijdens de verbranding uitgestoten hoeveelheid CO2 komt exact overeen met de hoeveelheid CO2 die door de boom werd vastgehouden tijdens zijn groei.
Bij de verbranding van hout komen er echter gassen en fijne stofdeeltjes vrij die schadelijk zijn voor de gezondheid, zoals benzeen, formaldehyde, acroleïne, vluchtige organische stoffen (VOS), koolmonoxide, stikstofoxides (NOx), dioxines, furanen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen. De fijne stofdeeltjes, kleiner dan 2.5 micrometer, kunnen diep in de ademhalingswegen binnendringen.
Energiehout heeft dus te maken met een dilemma: enerzijds is het op milieuvlak een zeer interessante brandstof, die volledig natuurlijk en hernieuwbaar is, maar anderzijds kan het gassen en fijnstof voortbrengen die schadelijk zijn voor de gezondheid. Om de balans van deze gevoelige afweging in de juiste richting te laten overhellen, worden meerdere oplossingen aanbevolen.
Aanbevolen oplossingen om energiehout op te waarderen:
Gebruik enkel de brandstof die door de leverancier van de kachel aanbevolen is en verbrand er enkel hout als de kachel hiervoor bestemd is.
De koudere dagen komen eraan en veel gezinnen vertrouwen op brandhout voor een gezellige of noodzakelijke manier om hun huis te verwarmen. Hout is hiervoor zeker een goede optie, maar er zijn toch een aantal belangrijke aandachtspunten bij het gebruik van brandhout.
Eerst en vooral moet het hout voldoende droog zijn (vochtgehalte 15 tot 20 %). Hoe meer vocht er in het hout zit, hoe meer energie nodig is om dit water te verdampen en hoe minder energie kan gebruikt worden voor het verwarmen van uw huis. Zorg er dus zeker voor dat het hout minstens 2 jaar heeft kunnen drogen op een beschutte plaats met voldoende verluchting. Steeds meer bedrijven bieden tegenwoordig ook gedroogd brandhout aan. U kan dit hout rechtstreeks verbranden zonder dat het extra moet drogen buiten. U kan de vochtigheidsgraad van het hout eenvoudig meten met een hygrometer.
Hiernaast is het ook belangrijk om uw brandhout buiten te bewaren. Dit hout kan namelijk insectenlarven bevatten. Insectenlarven worden in (dood) hout gelegd door de volwassen kevers aangezien hout een ideale voedingstof is voor opgroeiende larven. De larven kunnen het hout soms van binnenuit opeten. Als ze voldoende ontwikkeld zijn na enkele jaren, ondergaan ze een metamorfose tot volwassen kever. Deze kevers verlaten vervolgens het hout waarbij ze kleine gaatjes achterlaten in het hout. De volwassen kevers gaan vervolgens paren en eitjes leggen in ander of hetzelfde hout. Als uw brandhout dus binnen ligt, kunnen de kevers het hout in uw huis gaan aantasten. Dit is eerder zeldzaam maar u legt uw hout best buiten. Of uw brandhout insectenlarven bevat, is bijna onmogelijk op het zicht te zeggen. Enkel door uitvliegopeningen en eventueel een knarsend geluid, zijn er weinig tekenen van aanwezigheid.
Welk houtsoort gebruik je best als brandhout? Dit hangt onder andere af van de densiteit van het hout. Houtsoorten met een hogere densiteit hebben voor hetzelfde volume meer massa om te verbranden. Houtsoorten zoals haagbeuk (Carpinus betulus) hebben bijvoorbeeld een zeer hoge dichtheid waardoor het een ideale houtsoort is voor brandhout. Deze soort wordt in bossen dan ook vaak als hakhout gebruikt. Minder dichte soorten zoals populier hebben dan weer een lagere massa waardoor ze sneller opgebrand zijn en minder energie per volume-eenheid kunnen produceren.
Het is sterk af te raden om behandelde houtproducten te verbranden. Bij deze houtproducten zijn er chemicaliën aanwezig in het hout. Deze vluchtige stoffen zijn vaak giftig voor de mens en kunnen als gassen vrijkomen tijdens de verbranding. Het inademen van deze gassen kan gevaren veroorzaken voor de gezondheid van de mensen. Ook verlijmde producten kunnen dit effect hebben.
Een laatste belangrijke punt is dat de eenheid die vroeger gebruikt werd om brandhout te definiëren, de stère (dit is 1 m3 gestapeld hout van stukken van 1 meter lang), niet meer gebruikt mag worden. De schijnbare m3 (MAP, m3 de bois apparent) vervangt de stère. Hou korter de stukken hout zijn, hoe minder open ruimtes zich ertussen bevinden. Een m3 gestapeld hout van stukken van 1 meter lang (1 stère) geeft 0,8 MAP als we de stukken tot 50 cm zagen en 0,7 MAP bij stukken van 33 cm.
De benamingen van bepaalde boomsoorten leiden soms tot verwarring. Vandaar de vraag van deze consument: “Ik zie op jullie website www.hout.be dat jullie het hebben over Western Red Cedar en Cedrela/Ceder, maar niet over cederhout. Een leverancier stelt mij planchetten voor gevelbekleding in cederhout voor (vermeld onder Cedrus atlantica). Kunnen jullie mij vertellen wat de verschillen zijn in beschikbaarheid en duurzaamheid tussen deze soorten voor gebruik in gevelbekleding?”
Western Red Cedar is eigenlijk thuja, waarvan de Latijnse naam Thuya plicata is. Het is over het algemeen de houtsoort die verkrijgbaar is bij houthandelaars voor veelvoorkomende gevelbekledingstoepassingen. Het meeste van dit hout komt uit het westen van de Verenigde Staten en Canada. Het kernhout heeft duurzaamheidsklasse 2 (op een schaal van 1 tot 5, waarbij 1 het meest resistent is tegen schimmels). Een groot aantal motwerende producten wordt gemaakt van thuja vanwege de geur van het hout, die insecten afstoot.
Cedrela/Ceder is een houtsoort die oorspronkelijk uit Latijns-Amerika komt en waarvan de Latijnse naam Cedrela odorata of Cedrela fissilis is. Het is een houtsoort met een zeer kenmerkende geur, bekend om zijn gebruik voor sigarenkistjes, maar is maar beperkt voorhanden op de markt. Cedrela/Ceder is bijna niet beschikbaar in maten voor gevelbekleding, hoewel het geschikt zou zijn aangezien de natuurlijke duurzaamheid gelijk is aan die van thuja.
Cedrus atlantica staat algemeen bekend als Libanese Ceder en komt uit Noord-Afrika. Naast zijn karakteristieke aangename geur heeft het kernhout een duurzaamheid tussen 1 en 2, minstens gelijkwaardig aan die van de twee vorige soorten. Deze houtsoort is echter zeer zeldzaam op de markt, maar kan geschikt zijn voor het hierboven beschreven gebruik als het wordt aangeboden in de vorm van planchetten voor gevelbekleding, op voorwaarde dat de kwaliteit naar wens is (vooral wat betreft de grootte en het aantal kwasten).
Welke houtsoort kiezen?
Samengevat zijn Western Red Cedar, Cedrela/Ceder en Cedrus atlantica botanisch verschillende soorten. Wat ze gemeen hebben is een vrij sterke, aangename geur en een duurzaamheid die ze geschikt maakt voor gebruik als planchetten voor gevelbekleding. Anderzijds zijn Cedrela/Ceder en Cedrus atlantica, in tegenstelling tot de Western Red Cedar, vrijwel niet beschikbaar voor gebruik in gevelbekleding.
Voor de bouw van buitenstructuren (carports, terrasoverkappingen, poolhouses, uitbreidingen…) zijn er verschillende houtsoorten geschikt. De soorten die het vaakst gebruikt worden, en vlot commercieel beschikbaar zijn op onze markt, zijn Europese eik (Quercus spp.), Europese douglas of geïmporteerde Oregon pine (Pseudotsuga menziesii), lorken (Larix spp.), vuren (Picea abies), en grenen (Pinus sylvestris). Al deze soorten zijn geschikt, maar in bepaalde gevallen zal de natuurlijke duurzaamheid van het hout niet toereikend zijn, en moet het hout verduurzaamd worden.
Wanneer is een verduurzaming dan wel of niet nodig?
De soorten waarvan het kernhout voldoende duurzaam is voor buitengebruik (duurzaamheidsklasse 1 tot en met 3 volgens NBN EN 350:2016) zijn de Europese eik, douglas en lorken. Dat betekent dat deze soorten zonder meer buiten kunnen gebruikt op voorwaarde dat de houten elementen ontdaan zijn van spinthout, omdat het spinthout nooit duurzaam is (duurzaamheidsklasse 5). Uiteraard wordt grondcontact best ook vermeden, en worden palen of balken best gemonteerd op metalen kolomvoeten of paalhouders.
Dat betekent dus dat grenen- en vurenhout (duurzaamheidsklasse 4 en 3-4 respectievelijk) niet voldoende duurzaam zijn om zonder behandeling buiten te gebruiken. Een verduurzaming zal nodig zijn met een product conform aan de NBN EN 599, voor gebruiksklasse 3 (gebruik buiten zonder grondcontact).
Wat dan met spinthout?
Het is vaak moeilijk of onmogelijk om spinthout te vermijden in houten elementen met grotere doorsnedes (10x10cm of meer). De houten elementen met spinthout zouden idealiter verduurzaamd worden volgens boven vermelde verduurzamingsmethode.
Voor bestaande structuren is een efficiënte verduurzaming quasi onmogelijk. Zulke zware elementen zijn vaak erg overgedimensioneerd voor de lasten die ze moeten dragen, waardoor vanuit structureel oogpunt een kleine hoeveelheid spint niet problematisch zal zijn. Uiteraard moet elke structuur berekend worden door een stabiliteitsingenieur die met de eigenschappen van de balken in kwestie, en de te dragen lasten rekening houdt. Het deel waarop de berekening gedaan wordt, mag geen spinthout bevatten en moet dus volledig uit kernhout bestaan.
Ook moet nagegaan worden of het spinthout van de te behandelen houtsoort wel degelijk impregneerbaar is. Als het spinthout niet goed of slecht impregneerbaar is, zal de duur van de drenking moeten verlengd worden, of zal de intensiteit van het verduurzamingsproces moeten verhoogd worden (impregneren in autoclaaf in plaats van drenken). Impregneerbaarheid van het spinthout wordt aangegeven in de NBN EN 350:2016.
Voor buitenstructuren zonder grondcontact kan onderstaande tabel dus aangewend worden:
Houtsoort | Behandeling | Impregneerbaarheid spinthout |
---|---|---|
Europese eik | Vrij van spint: geen Met spint: Verduurzamen voor gebruiksklasse 3 |
Impregneerbaar (klasse 1) |
Douglas of oregon | Vrij van spint: geen Met spint: Verduurzamen voor gebruiksklasse 3 |
Weinig impregneerbaar (klasse 3) |
Lorken | Vrij van spint: geen Met spint: Verduurzamen voor gebruiksklasse 3 |
Matig impregneerbaar (klasse 2) |
Vuren | Altijd verduurzamen | Weinig impregneerbaar (klasse 3) |
Grenen | Altijd verduurzamen | Impregneerbaar (klasse 1) |
Sinds enkele jaren komen de zogenaamde ‘gebrande’, zwarte houten gevels steeds meer voor. Maar net als veel van de nieuwe producten op onze markt, roept dit type bekleding ook veel vragen op. Zijn deze producten betrouwbaar?
Het branden van hout is een 18e-eeuwse houtbewerkingstechniek die zijn oorsprong vindt in Japan. De Japanners noemen het yakisugi, wat verkoolde of gebrande cederhouten plank betekent. De term shou sugi ban, een combinatie van de Japanse en Chinese uitspraak van de gebruikte ideogrammen om yakisugi aan te duiden (shou sugi ban bestaat in geen van beide talen officieel), wordt vaak gebruikt maar schijnt met een Engels handelsmerk overeen te komen. De behandeling wordt verkregen door het oppervlak van het hout tot op enkele millimeters diepte in te branden.
Sommige particulieren proberen zelf hun gevelplanken volgens deze techniek te behandelen. Met een brander volgen ze de nerf van het hout op een hoogte van 5 tot 10 cm boven het oppervlak, gedurende 5 tot 10 seconden per vlamoppervlak. Kopshout, dat behandeld moet worden, moet iets langer gebrand worden dan de andere zijden. Daarna kan het hout worden geborsteld, afhankelijk van de gewenste look. Wij raden de uitvoering van deze behandeling door particulieren echter uit veiligheidsoverwegingen en omwille van het risico op geleidelijke vervorming af. Daarom is het beter een beroep te doen op een professional.
Hoe zit het met de duurzaamheid van gebrand hout?
De verkoolde laag bevat noodzakelijkerwijs veel minder cellulose en hemicellulose, waardoor het hout geen voedingsbron meer is voor deze biologische agentia. De behandelde oppervlakken bieden beter weerstand aan biologische aanvallen zoals schimmels en insecten. Het onbehandelde binnenste gedeelte van de planken en de (onbehandelde) niet-blootgestelde zijde blijven intact en kunnen aangetast worden door schimmels als u geen natuurlijk duurzame houtsoort gebruikt. Kies dus voor een houtsoort met een natuurlijke duurzaamheidsklasse tussen 1 en 3.
Moet gebrand hout behandeld worden?
Het oppervlak moet bij voorkeur worden behandeld met een polyurethaanolie. De olie voorkomt dat het oppervlak bij aanraking verpulvert, dat het bij aanraking van het houtoppervlak zwarte vlakken afgeeft en dat het oppervlak na verloop van tijd vergrijst door UV-straling en regen. Afhankelijk van de oriëntatie van de gevel moet het product slechts om de 2 tot 5 jaar opnieuw worden aangebracht. Gevels op het zuiden of zuidwesten hebben het meeste onderhoud nodig.
Als het hout niet wordt behandeld of als het niet regelmatig wordt onderhouden, kan het uitzicht van de planken veranderen. Geleidelijk aan krijgt de koollaag een patina (met blauwachtige/gele/witte vlekken), de broze koollaag begint gelijkmatig of niet te verweren en het niet-gecarboniseerde hout komt bloot te liggen.
De brandbestendigheid van gebrand hout
Door de thermische eigenschappen van de verkoolde oppervlaktelaag is gebrand hout ook beter bestand tegen brand. De warmtegeleidingscoëfficiënt van houtskool (0,055 W/m.K) is bijna 2,5 maal lager dan die van massief naaldhout (0,13 W/m.K). Uiteraard zal de brandreactie van de planken afhangen van de dikte van deze laag en dus van de intensiteit van de behandeling. De achterkant van de planken is echter onbehandeld, zodat de brandreactie van de planken overeenkomt met die van onbehandeld hout, klasse D-s2, d0.
Kanttekening: De basisregels voor een goede plaatsing (ventilatie aan de achterkant van de gevelbekleding, de eerste plank ten minste 20 cm boven de grond, inox bevestigingen, enz.) blijven uiteraard van toepassing. Ze staan beschreven in technische voorlichting 243 ‘Gevelbekledingen uit hout en plaatmaterialen op basis van hout’, die in december 2011 door het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf werd gepubliceerd.
Boktor (Hylotrupes bajulus) is een insect dat grote schade kan aanrichten aan constructiehout, meubelen en monumentale voorwerpen en constructies. Boktor tast enkel naaldhout aan, en meer specifiek het spinthout. De volwassen kever legt eitjes in scheuren op het houtoppervlak. Deze eitjes komen uit, waarna de larve zich gedurende 3 tot 10 jaar voedt met het spinthout. Het is in deze fase dat de grootste schade aan de houtstructuur toegebracht wordt. Wanneer de larven volgroeid zijn (ze worden tot 3 cm lang!) veranderen ze in poppen nimfen en in volwaardige insecten. De insecten maken dan een uitvliegopening in het hout, zoeken een partner, en de cyclus begint opnieuw.
Hoe herken ik een aantasting?
Een aantasting met boktor kan herkend worden aan de ovale uitvliegopeningen in het hout met een grote doorsnede van 8-10 mm. De larven zijn zo groot en hun kaken zo krachtig, dat je ze soms kan horen knagen in het hout. De larven maken galerijen onder het houtoppervlak, waardoor het oppervlak van de balk er soms wat ‘gegolfd’ kan uitzien. Een actieve besmetting kan herkend worden aan de aanwezigheid van boormeel dat uit de uitvliegopeningen valt. Wanneer er gaatjes zichtbaar zijn, maar geen nieuw boormeel uit het hout valt na een tijd, zijn de gaatjes mogelijk afkomstig van een historische besmetting. Na de diagnose moet de stabiliteit van de structuur worden ingeschat, en moeten er mogelijks stuttende maatregelen worden voorzien.
Wat zijn de mogelijke behandelingen?
Een insectenaantasting moet in de regel zo snel als mogelijk aangepakt worden, ook om de verspreiding van de insecten naar andere houten elementen te verhinderen. Preventief kan hout behandeld worden door een A2 procedé toe te passen (of A2.2 voor gelijmd gelamelleerd hout) volgens de STS 04.3. Curatief kan een D1 behandeling voorgeschreven worden. De curatieve behandelingen worden veelal uitgevoerd door gespecialiseerde bedrijven. Ze kunnen verschillende behandelingsmethoden hanteren: beroken, vergassen, thermisch behandelen, besproeien, instrijken en injecteren. Vaak zijn dit zeer ingrijpende behandelingen die voor een zekere overlast kunnen zorgen.
Dikwijls wordt eenzelfde balk, bijvoorbeeld bij timmerwerk, gebruikt als een element dat doorloopt van binnenin het gebouw tot buiten het gebouw. Dit lijkt op het eerste zicht eenvoudig of mooi, maar dit kan negatieve gevolgen met zich mee brengen. Hout zet zijn vochtgehalte namelijk altijd in evenwicht met de relatieve luchtvochtigheid (RV) van zijn omgeving. De gemiddelde RV in een binnenmilieu is ongeveer 40-60%. Dit komt overeen met een vochtgehalte in het hout van ongeveer 7 tot 11%. Het buitenmilieu heeft een RV van ongeveer 70-90%, wat overeenkomt met vochtigheidsgraad van 14 – 18% in het hout.
Houten elementen die zich volledig in een milieu bevinden, stellen zich gelijkmatig gelijk aan het dit milieu. Dit doen ze door water af te geven aan de buitenlucht (als hun vochtgehalte hoger is dan de evenwichtssituatie) of door water op te nemen (als hun vochtgehalte lager is dan de evenwichtssituatie). Dit opnemen en afgeven van vocht gaat gepaard met het werken van hout. Afgeven van vocht gaat gepaard met krimpen van het hout en opnemen van vocht gaat gepaard met uitzetten van het hout. Een algemene regels voor hout is dat de afmetingen 0.25% variëren per percentage verandering van het vochtgehalte.
Het grote probleem is dat het verschil tussen de twee milieus kan zorgen voor condensatie van waterdamp in en rond het hout. Deze condensatie gaat gepaard met een stijging in vochtgehalte op die plaats. Een hoger vochtgehalte heeft als gevolg dat er lokaal aantastingen kunnen zijn door schimmels. Deze schimmels tasten het hout aan waardoor de stabiliteit niet meer gegarandeerd kan worden. Verder zorgt dit er ook voor dat de water- en luchtdichtheid van de constructie in twijfel getrokken kan worden.
Ten slotte moeten houten elementen voor buitengebruik ook anders behandeld en/of afgewerkt worden dan binnenelementen . Een buitenmilieu zonder grondcontact is gebruiksklasse 3 en het hout moet ook voor deze gebruiksklasse behandeld worden om voldoende bestand te zijn tegen de heersende condities. Een binnenmilieu zoals timmerwerk is gebruiksklasse 1 of 2. Deze elementen voor gebruiksklasse 1 of 2 worden standaard behandeld voor gebruiksklasse 2. Het is echter niet mogelijk om eenzelfde element voor een deel te behandelen voor gebruiksklasse 2 en het andere deel voor gebruiksklasse 3. De volledige balk moet dus behandeld worden naargelang de grootste eis, wat gebruiksklasse 3 is. Dit zorgt ook voor extra kosten en moeilijkheden.
Wij raden dus af om houten elementen in zowel binnen- als buitenmilieu te plaatsen, zeker voor elementen die zich zowel in gebruiksklasse 1 als gebruiksklasse 3 bevinden. Voor timmerwerk dat doorloopt als dakoverstek, zijn er echter weinig oplossingen. Om toch met twee afzonderlijke houten elementen te werken (1 buiten en 1 binnen), kan gewerkt worden met een driehoekstructuur om voldoende ondersteuning te bieden. Vanaf de ontwerpfase moet hier dus rekening mee gehouden worden.
Maak u maar geen zorgen, deze fenomenen komen relatief vaak voor. Het artificieel drogen van balken met dergelijke afmetingen is moeilijk en zeldzaam. Ze worden regelmatig gebruikt met een vochtgehalte dat hoger is dan het evenwichtsvochtgehalte vereist voor een interieur. Wanneer het vochtgehalte van de balk in evenwicht probeert te komen met dat van de binnenomgeving en na enkele maanden of zelfs jaren een vochtgehalte van bijna 10% bereikt, krimpt het hout en splijt het. Als de scheur niet volledig door de balk loopt over de volledige dikte of breedte is de structurele impact meestal verwaarloosbaar.
En de vlieggaten?
Vlieggaten van insecten, vooral in de hoeken, komen ook vaak voor. Dit komt omdat het soms moeilijk is om de aanwezigheid van spinthout in de hoeken te vermijden bij het zagen van balken met grote doorsnede. Het probleem kan verergeren als de balk lang is (6 tot 7 m lang). Spinthout is nooit bestand tegen insecten (natuurlijke duurzaamheidsklasse 5), ongeacht de houtsoort. Bovendien kregen de balken destijds geen beschermende behandeling. Daardoor kan het spinthout worden aangetast en vlieggaten van insecten vertonen. Het goede nieuws is echter dat dergelijke balken over het algemeen overgedimensioneerd waren en dat aantasting door insecten geen structurele bedreiging vormt omdat het beschadigde deel van de balk beperkt blijft. In geval van twijfel kan een stabiliteitsingenieur de restweerstand van de balk beoordelen door de doorsnede te verkleinen op plaatsen die spinthout bevatten.
In de bijlagen 5/1 en 6 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 omtrent de vastlegging van de normen voor brandpreventie wordt vermeld dat de producten voor dakbedekking moeten voldoen aan brandklasse Broof(t1), voor nieuwe gebouwen (zowel lage, middelhoge en hoge gebouwen) en industriële gebouwen respectievelijk. De eengezinswoningen zijn vrijgesteld van deze brandeisen. Houten dakterrassen zijn niet specifiek voorzien in deze regelgeving, wat betekent dat het brandgedrag van het houten dakterras experimenteel moet worden vastgelegd volgens de testnorm NBN CEN TS 1187 (2013) “Testmethoden voor het gedrag van daken bij een brand vanaf de buitenzijde”.
De brandklasse Broof(t1) verwijst naar de brandprestaties van een dakstructuur die wordt blootgesteld aan een externe brandhaard (zie norm NBN EN 13501-5). Een conforme dakstructuur zal verhinderen dat de brand uitbreidt over het dak (vorming van secundaire brandhaarden), of dat het dak zal geperforeerd worden door de brand, waardoor de onderliggende structuur ook brand zou kunnen vatten.
In het verleden zijn er brandtesten volgens bovenstaande standaard uitgevoerd geweest op houten dakterrassen in opdracht van de FOD Binnenlandse Zaken, met verschillende houtsoorten en opstellingen. Bij een voldoende zware houtsoort (>750kg/m³) bleek dat de schade beperkt bleek tot de zone onder de vuurkorf (korf gevuld met houtwol). Er werd geen verspreiding van het vuur waargenomen.
Een houten dakterras zal dus voldoen aan de brandklasse Broof(t1) als het voldoet aan volgende punten:
– Soortelijk gewicht van de houtsoort moet groter zijn dan 750kg/m³. Via de link www.houtinfobois.be/nl/houtsoort-toepassingen/houtsoort/ kan je eenvoudig het soortelijk gewicht van een groot aantal houtsoorten terugvinden.
– De dakopbouw onder het houten terras voldoet aan Broof(t1).
Indien er dus een geschikte houtsoort wordt gekozen, kan er redelijk eenvoudig voldaan worden aan deze brandeis!
Creosootolie staat ingeschreven op de lijst van kankerverwekkende middelen en wordt beschouwd als een erg persistente, bio-accumuleerbare en toxische stof. Het gebruik ervan is voor de meeste toepassingen verboden en het product is niet meer vrij verkrijgbaar voor particulieren. Mag het echter nog gebruikt worden?
Hoewel er alternatieve biocide behandelingsproducten voorhanden zijn, is een testperiode van deze producten nog noodzakelijk om na te gaan of ze even doeltreffend zijn in gebruik als met creosootolie behandeld hout. Het gaat hier uitsluitend om houten treinbielzen en elektriciteits- en telefoonpalen.
Deze toepassingen zijn gerechtvaardigd om technische redenen: het lichte gewicht van met creosootolie behandeld hout ten opzichte van het gewicht van andere materialen, het onderhoudsgemak, de hoge levensduur, het gebruik van een duurzaam materiaal, de voordelige prijs, enz. De alternatieven voor treinbielzen en palen van behandeld hout blijven aan tests onderworpen, de levensduur is vaak beperkter en hun kostprijs is globaal gezien hoger.
Besluit van de Europese Commissie
Hoewel het gebruik van met creosootolie behandelde producten reële risico’s inhoudt voor de volksgezondheid, en dan vooral voor de werknemers in behandelingsinstallaties, de installateurs zelf en het grote publiek dat eraan blootgesteld wordt, heeft de Europese Commissie op 14/10/2022 besloten om de vergunning van creosootolie, onder voorbehoud van bepaalde voorwaarden (onder andere het nemen van risicobeperkende maatregelen voor de meest blootgestelde personen), voor een periode van hoogstens 7 jaar te verlengen met het oog op het gebruik ervan voor treinbielzen en elektriciteits- en telefoonpalen. De Commissie is van oordeel dat de negatieve gevolgen van een volledig en definitief verbod van creosootolie voor de samenleving onevenredig groot zouden zijn in verhouding tot de risico’s die voortvloeien uit het gebruik van creosootolie voor treinbielzen en elektriciteits- en telefoonpalen. Louter informatief geven we nog mee dat het gebruik van creosootolie door professionals voor de behandeling van palen, stokken en houten afsluitingen tot 31/03/2023 toegestaan blijft.
De ondernemers krijgen zo voldoende tijd om zich tijdens deze overgangsfase aan te passen aan de toekomstige verdwijning van creosootolie die onvermijdelijk blijkt.
Talrijke consumenten stellen zich vragen over de behandeling van houten gevelbekledingen. Hierbij vindt u het antwoord van onze specialist betreffende buitenbetimmeringen in Douglas.
In het algemeen komen houtsoorten waarvan de duurzaamheidsklasse hoger is dan 3 perfect in aanmerking voor gebruik als buitenbetimmering, zonder voorafgaande houtverduurzaming. Dit betekent dus dat de duurzaamheidsklassen 1 (de meest duurzame), 2 en 3 ideaal zijn voor een buitenbetimmering.
Douglas zonder spinthout
Vermits Douglas tot de natuurlijke duurzaamheidsklasse 3 behoort, indien de Douglas-planchetten geen spint bevatten (spinthout is nooit duurzaam en behoort tot duurzaamheidsklasse 5), is de behandeling van de planchetten voor een buitenbetimmering niet noodzakelijk op voorwaarde dat de in de TV 243 vermelde uitvoeringsregels worden nageleefd (in december 2011 door het WTCB gepubliceerd onder de naam “Gevelbekledingen uit hout en plaatmaterialen op basis van hout”) betreffende de luchtspouw, de ventilatieopeningen, de bevestigingen, enz. In het geval van Douglas, is het spinthout makkelijk te onderscheiden omwille van de witte kleur ten opzichte van het kernhout dat oranjekleurig is.
Dit betekent dat zijn verwachte levensduur in het slechtste geval, namelijk in contact met de grond, 10 tot 15 jaar bedraagt. Maar wees gerust, de gevelbekleding verkeert steeds in een gunstigere situatie dan in contact met de grond! Er mag dus een veel hogere levensduur worden verwacht. De normcriteria bepalen enkel de levensduur wanneer het hout in contact is met de grond. Het is dus onmogelijk om zich uit te spreken over de levensduur van een buitenbetimmering. In theorie is de levensduur oneindig indien het hout niet vochtig blijft (namelijk met een vochtgehalte van het hout van meer dan 20 % tijdens een lange periode)!
U mag het dus plaatsen zonder het te behandelen als het geen spinthout bevat en het zal betrekkelijk vlug vergrijzen naargelang de windrichting (waarbij zuid, zuidwest het minst gunstig uitvalt op het vlak van het behoud van de oorspronkelijke houtkleur).
Douglas met spinthout
Indien de platen spinthout bevatten, is een aan gebruiksklasse 3 aangepaste behandeling (buiten geplaatst hout dat niet in contact is met de grond) aanbevolen. Het kernhout van Douglas is niet impregneerbaar en dat van spinthout gemiddeld tot weinig impregneerbaar. Het effect van de behandeling op de duurzaamheid van het hout zal dus beperkt zijn.
Scheuren of barsten zijn het gevolg van het zwellen en krimpen van het hout. Hout is een hygroscopisch materiaal. Wanneer het vocht opneemt uit de omgevende lucht zal het hout uitzetten of zwellen, wanneer vocht afgegeven wordt aan de omgeving zal het krimpen. De relatieve luchtvochtigheid van de omgeving waarin het hout gebruikt wordt, bepaalt het evenwichtsvochtgehalte van het hout. In een vochtiger wordende omgeving (waar het evenwichtsvochtgehalte van het hout hoger is dan het vochtgehalte van het hout voor de veranderde omstandigheden) zal een plank vocht opnemen uit de lucht en zal de plank zwellen. Wanneer het luchtvochtgehalte nadien daalt (het evenwichtsvochtgehalte van het hout komt lager te liggen dan het vochtgehalte van het hout voor de veranderde omstandigheden), zal de plank krimpen. Tijdens dit zwellen en krimpen bestaat het risico dat het hout vervormt en/of dat er scheurtjes of barsten ontstaan. Hout dat buiten gebruikt wordt, is voortdurend aan veranderende luchtvochtigheden blootgesteld (dag/nacht, winter/zomer, regenachtige/droge periode…), en is dus ook voortdurend ‘in beweging’. Tijdens de herfst en winter is de luchtvochtigheid in onze contreien redelijk hoog, maar blijft die wel relatief constant. Een houten terrasplank zal dan lichtjes opzwellen.
Tijdens de lente en zomer ligt de relatieve luchtvochtigheid wat lager, het is dus wat droger. De vochtigheid zal ook veel minder constant zijn. Daarenboven zal er soms ook sprake zijn van sterke, droge oostenwind. Wanneer verschillende factoren samenkomen (sterke oostenwind, warme periode met sterke opwarming door de zon, enz.) kan het hout plots zeer sterk uitdrogen, waardoor de kans op schade in de vorm van barsten, scheuren en vervormingen veel groter is. Een typisch voorbeeld zijn windscheurtjes die voorkomen op de uiteindes van de planken. In de herfst zal het hout opnieuw wat bevochtigd worden en zwellen, waardoor de lichte scheurtjes ‘verdwijnen’. In werkelijkheid zijn de scheurtjes nog steeds aanwezig maar onzichtbaar geworden omdat hun randen door het zwellen tegen elkaar liggen. Beschadigingen zijn vaak onherstelbaar en in dat geval moeten gebarsten of vervormde terrasplanken vervangen worden. Terrasplanken worden in het algemeen niet kunstmatig gedroogd. Dat betekent dat op het moment van de plaatsing het hout een vochtgehalte bezit van rond de 18-20%.
Praktische tips
Een terras wordt dus best in de herfst of winter geplaatst. Op deze manier kan het hout zich langzaam in evenwicht stellen met het luchtvochtgehalte. Best wordt een terras niet geplaatst tijdens een heel droge periode met intense zon of veel wind. Uiteraard is het ook belangrijk dat bij de plaatsing het vochtgehalte van de houten planken zo dicht mogelijk het evenwichtsvochtgehalte benadert. In de zomer bedraagt dat ongeveer 14%, in de winter 22%.
De behandeling van het terras, bv met een olie, vermindert de uitwisseling van water tussen het hout en de lucht. Dit kan dus het uitzetten/krimpen van de planken mee helpen voorkomen. Evenwichtsvochtgehaltes en maatveranderingen kunnen geschat worden aan de hand van de rekenmodule op de website van Hout Info Bois, in de rubriek ‘Technische informatie, ‘Materialen’ en ‘Water en hout’.
Wanneer architecten en ingenieurs op zoek gaan naar een naaldhoutsoort die geschikt is voor een specifieke toepassing, blijken ze vaak verward te zijn doordat eenzelfde houtsoort gecommercialiseerd kan worden onder verschillende namen. Zo bestaan er soms discrepanties tussen verschillende commerciële benamingen en de algemene, genormeerde benaming van een houtsoort. Een kort overzicht volgt hieronder:
Douglas: Hout van de douglasspar Pseudotsuga menziesii.
Oregon: Eveneens Pseudotsuga menziesii. Douglas en Oregon zijn dus dezelfde houtsoort. Oregon is ingevoerd vanuit Noord-Amerika, douglas komt van andere delen van de wereld, bij ons voornamelijk uit Europa.
Oregon Kroon: Opnieuw Pseudotsuga menziesii. Een pak oregon Kroon wordt samengesteld uit de planken oregon van de hoogste kwaliteit.
Dennenhout: Is afkomstig van de zilverspar Abies alba. In onze contreien komt deze boom niet veel voor, het hout wordt dan ook niet veel verhandeld bij ons.
Lorken: Hout van de Europese (Larix decidua) of Japanse (Larix kaempferi) lork. Wordt ook als lariks of larix verhandeld.
Grenen: Hout van de grove den Pinus sylvestris, ook vaak gecommercialiseerd als ‘Rood Noorse Den’ (RND), wanneer het hout uit Scandinavië geïmporteerd wordt.
Vuren: Hout van de fijnspar Picea abies, ook vaak gecommercialiseerd als ‘Wit Noorse Den’ (WND), opnieuw wanneer het hout uit Scandinavië komt.
Let voor de laatste twee soorten op de kleuren die in de commerciële benaming worden gebruikt:
‘Rode Noorse den’ slaat dan op grenenhout, het kernhout is roodbruin, het spint is wit-geel. Vandaar dus de kleur rood in de benaming.
‘Witte Noorse den’ slaat op vurenhout, waarin normaal gezien geen kleurverschil zichtbaar is tussen kern en spint, en wat een volledig bleke (wat gelige) houtsoort is.
Waarom heet vurenhout in het Nederlands dan ‘vuren’hout? Vuur doet denken aan de kleur rood, wat dus best voor grenenhout zou worden gebruikt. Blijkbaar komt dat inderdaad van een ‘vertaalfout’, waarin beide namen voor deze twee soorten in een ver verleden omgekeerd zijn, en is dat ingeburgerd vandaag de dag. Grenen had dus vuren moeten heten, en omgekeerd!
Om verwarring te voorkomen worden architecten aangeraden om in hun bestek de gewone, genormeerde naam van de houtsoort gevolgd door de wetenschappelijke naam tussen haakjes te vermelden.
Meranti is een generieke handelsnaam die gebruikt wordt om het hout te identificeren dat tot het geslacht Shorea van de familie Dipterocarpaceae behoort. Het is een zeer grote familie waarvan het geslacht Shorea alleen al 196 verschillende soorten omvat!
Er zijn 5 hoofdgroepen van meranti, voornamelijk gedifferentieerd op basis van de kleur van het kernhout van de soort (daarbij moet worden opgemerkt dat Lauan een algemene benaming is voor merantisoorten als ze gebruikt worden voor de vervaardiging van panelen):
De eerste groep (Dark red meranti) omvat de soorten die over het algemeen het meest duurzaam zijn en die gemiddeld betere mechanische eigenschappen hebben.
Oorspronkelijk (meer dan 60 jaar geleden) stond de soort Shorea pauciflora bekend om zijn goede natuurlijke duurzaamheid (natuurlijke duurzaamheidsklasse 2) en zijn uitstekende mechanische eigenschappen. Deze meranti stond bekend als ‘Nemesu‘, afkomstig van de Zuidoost-Aziatische eilanden, voornamelijk Maleisië en in mindere mate uit de Filippijnen en Indonesië. Het was het vlaggenschip van de Dark red meranti en was overvloedig aanwezig op de Europese markt. Momenteel staat bijna 75% van de Shorea-soorten op de Rode Lijst van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) – d.w.z. dat het om soorten gaat die min of meer ernstig met uitsterven worden bedreigd. Als gevolg van de overexploitatie worden allerlei soorten van het geslacht Shorea met sterk uiteenlopende kwaliteiten en eigenschappen gebruikt en onder de generieke naam meranti aan de man gebracht. De indeling in de bovengenoemde groepen wordt niet langer gerespecteerd. De markt wordt overspoeld met soorten van een lagere duurzaamheidsklasse, namelijk klasse 3 of zelfs 4 ! Hun mechanische eigenschappen zijn ook zeer variabel en vaak inferieur aan die van Shorea pauciflora.
Voorzorgsmaatregel
De variabiliteit van eigenschappen binnen dezelfde denominatie zorgt voor veel verwarring. Als voorzorgsmaatregel wordt sterk aanbevolen om niet langer te vertrouwen op de groepsnamen, maar alleen Shorea met een dichtheid van meer dan 550 kg/m³ te gebruiken. Daardoor verhoogt de kans dat het hout met betere mechanische eigenschappen betreft. In het algemeen is er geen verband tussen de mechanische eigenschappen en de natuurlijke duurzaamheid. Maar in het geval van Shorea, met hout van de bovengenoemde minimale dichtheid, kunt u toch een betere duurzaamheid verwachten.
Helaas, met het blote oog lijkt het hout van bijna alle soorten van het geslacht Shorea op elkaar. Geen enkele professionele houtverkoper of –verwerker kan ze met zekerheid identificeren. Hun identificatie vereist observatie onder een microscoop, en zelfs dan is het niet gemakkelijk! In België zijn er slechts enkele gespecialiseerde laboratoria die dergelijke expertises kunnen uitvoeren.
Vanwege de variabiliteit van de soorteigenschappen is het dus raadzaam om zich eerst te baseren op de minimaal vereiste dichtheid van 550 kg/m³, en daarbij als extra zekerheid de laagste overeenstemmende kwaliteiten (duurzaamheid, mechanische eigenschappen, enz.) als referentie te nemen, of om een ander type hout te kiezen waarvan de soortafkomst geen twijfel laat.
De brandreactieklasse van een materiaal geeft weer hoe brandbaar dat materiaal is.
Voor eengezinswoningen bestaat er geen regelgeving op het vlak van brandreactie.
Maar voor andere constructies hangen de wettelijke vereisten af van de hoogte van het gebouw, zoals aangegeven in deze tabel:
Lage gebouwen (h<10m) | D-s3, d0* |
Middelhoge gebouwen (10<h<25m) | B-s3, d1 |
Hoogbouw (>25m) | B-s3, d1 |
*Grote letter D komt overeen met de Europese brandbaarheidsklasse van het materiaal. Deze klassering loopt van A1 en A2 voor onbrandbare materialen, over B, C, D en E voor brandbare materialen, en tot F voor materialen waarvan de brandbaarheid niet bepaald is of waarvoor geen vereisten gelden.
Kleine letter s geeft de mate van rookontwikkeling weer bij de verbranding van het materiaal. Drie klassen worden hierin onderscheiden. Bij s3 komt er zeer veel rook vrij, bij s1 wordt geen rook geproduceerd.
Kleine letter d staat voor de productie van hete druppels. Daarin zijn opnieuw 3 klassen te onderscheiden: bij d2 komen veel brandbare druppels vrij, bij d0 geen.
Gesloten houten gevelbekledingen (bijv. tand-groef of Zweeds rabat) hebben over het algemeen geen problemen om aan de eisen voor brandreactie te voldoen, omdat ze normaal gezien klasse D-s2, d0 vlot halen. Dit is gebleken uit testen die uitgevoerd zijn. Om deze brandreactieklasse te behalen moet voldaan zijn aan volgende voorwaarden:
Vandaag de dag bestaan er nog een aantal andere oplossingen om met een houten bekleding (zowel gesloten als opengewerkt) de brandreactieklasse D-s3, d0 te behalen. Maar voor opengewerkte bekledingen zijn deze oplossingen redelijk beperkend en complex.
Voor middelhoge en hoge gebouwen is een brandvertragende behandeling van het hout onmisbaar om brandreactieklasse B-s3, d1 te kunnen behalen. We moeten erbij zeggen dat in dit geval zelfs voor een gesloten gevelbekleding de oplossingen complex kunnen zijn. Voor dit soort gebouwen bestaan er tot op heden nog geen oplossingen voor opengewerkte gevelbekledingen.
Hout kan aangetast worden door insecten en schimmels, zelfs als het niet buiten gebruikt wordt, en dus ook niet aan de elementen blootgesteld wordt (vocht bvb). Er is dus zeker ook een risico voor hout dat binnen gebruikt wordt, zoals in trappen, parket,… In het geval van een aantasting met insecten kan het hout gedegradeerd worden door ofwel volwassen insecten, ofwel de larven van bepaalde insecten, afhankelijk van de soort.Een aantasting door insecten kan op een aantal manieren vermeden worden.
Voor structuurhout raden wij steeds aan het hout preventief te laten verduurzamen om problemen met insecten of schimmels in de toekomst te voorkomen.
De fijnspar is in het grootste deel van Europa onderhevig aan ernstige schorskeveraanvallen. De aantasting leidt tot de snelle dood van de getroffen bomen, en deze moeten bijgevolg zo snel mogelijk worden gekapt. Zoals u ongetwijfeld weet (zie het dossier in Houtbedrijf nr. 4) gaat een schorskeveraanval onvermijdelijk gepaard met de ontwikkeling van een schimmel die het hout verblauwt. Deze verblauwing verandert de mechanische eigenschappen van het hout niet, maar kleurt het spinthout (ook al is het niet fel afgetekend) op een zeer typische manier blauw. Consumenten die zich zorgen maken over deze verkleuringen kunnen we geruststellen: het gaat om een puur esthetisch effect.
Krijgt u hier vragen over? Hout Info Bois en de Belgische Houtconfederatie hebben de samenvatting gevraagd van een wetenschappelijk artikel over dit onderwerp. Het is beschikbaar op de website van Hout Info Bois. Aarzel niet om het te delen met mensen die twijfels hebben over de kwaliteit van dit verblauwd hout.
Wij worden frequent gecontacteerd door professionelen uit de sector met vragen over de verantwoordelijkheid van de zager en de houthandelaar in het geval van levering van producten van onvoldoende kwaliteit of van een lagere kwaliteit dan de expliciete vraag van de
Gebrand hout is hout dat behandeld werd volgens de traditionele Japanse Shou Sugi Ban methode. Het hout wordt enkele millimeters diep ingebrand, waardoor de toplaag als het ware verkoold wordt. De behandeling kan het hout wat beschermen tegen weersinvloeden, maar zal tegelijkertijd ook barsten achterlaten in het verkoolde oppervlak, waardoor het minder verkoolde hout aan vocht blootgesteld blijft. Aangezien deze behandeling recent sterk aan populariteit gewonnen heeft, hebben we in België nog geen ervaring op lange termijn hiermee. De behandeling dient dus voornamelijk als esthetisch aanzien te worden. Dat betekent dat er steeds moet uitgegaan worden van een voldoende duurzaam houtproduct dat nadien aan de zichtzijde verkoold wordt. Het kernhout van de houtsoorten die van nature voldoende duurzaam zijn voor buitengebruik (duurzaamheidsklasse 1 tot en met 3) is hiervoor geschikt. Daarnaast zijn verduurzaamde producten ook geschikt, zoals bijvoorbeeld thermisch verduurzaamd, geacetyleerd of gefurfuryleerd hout.
Opgelet! Zoals u waarschijnlijk wel weet van de houtkachel of zelfs de barbecue, geeft verkoold hout zwart roet af bij aanraking. De gevelbekleding kan daarom facultatief ook nabehandeld worden met een afwerkingsbehandeling zoals bijvoorbeeld een licht gepigmenteerde beits. Dit zal de koolstof fixeren, waardoor de zwarte kleur niet meer afgaat. Natuurlijk is in dit geval wel een regelmatig onderhoud van de afwerkingslaag aan de orde, zoals bij elke afwerking in buitengebruik het geval is.
De lijst met van nature duurzame houtsoorten die geschikt zijn voor buitengebruik is beschikbaar op de website van Hout Info Bois.
Indien geen afwerkingsbehandeling wordt toegepast, zal hout dat buiten gebruikt wordt verkleuren onder invloed van UV-stralen (zonlicht) en regenwater. Naast deze natuurlijke vergrijzing van het hout, komt het soms ook voor dat er zich donkere vlekken op het oppervlak van de bekleding voordoen. Dit soort vlekvorming is te wijten aan oplosbare inhoudsstoffen die zich in het hout bevinden, die ten gevolge van bevochtiging en uitdroging van de bekleding zich naar het houtoppervlak begeven. Een aantal houtsoorten zijn relatief gevoelig voor dit soort vlekvorming, waaronder Western Red Cedar.
Indien deze vlekken vanuit esthetische overwegingen niet gewenst zijn kan er ingegrepen worden. Na tests met verschillende producten, blijkt dat de planken reinigen met verdund bleekwater (150 ml/l water) de meest uitgesproken vermindering van de vlekken teweeg brengt. De meest efficiënte manier om de planken te poetsen is fysiek met een borstel, in de eerste fase gebruik makend van de oplossing van verdund bleekwater. In een tweede stap wordt het houtoppervlak opnieuw overvloedig geschrobd met een borstel, ditmaal enkel met zuiver water. Terwijl dit reinigingsproces de vlekken mogelijks niet volledig zal verwijderen, zal het wel een zeer uitgesproken vermindering van de vlekken op de gevel geven als resultaat. In bepaalde gevallen is het mogelijk dat de behandeling het hout een lichtere tint zal geven. Het is aangeraden om de behandeling eerst uit te testen op een minder zichtbaar gedeelte van de bekleding, vooraleer de gevel volledig te behandelen.
Wat betreft de houtsoort wordt voor structuren meestal naaldhout gebruikt (beste kwaliteit/prijs verhouding). Een loofhoutsoort zou echter ook kunnen. De behandeling hangt af van de risicoklasse. In dit specifieke geval is impregneren niet noodzakelijk aangezien het hier een risicoklasse II betreft en er geen permanent contact met water is. Voor deze risicoklasse is het zelfs niet noodzakelijk het hout te behandelen. Om op zeker te spelen kan u altijd kiezen voor een behandeling zoals voor buitenschrijnwerk.
De chloorconcentratie is te laag om de behandeling te beïnvloeden.
Een afwerkingslazuur is dus voldoende.
Voor de behandeling van de cederbekleding bestaan er kleurloze producten die u in 2 of 3 lagen aanbrengt. Het aanbrengen gebeurt ‘nat op nat’ (15 tot 30 minuten wachten). Men moet dus niet wachten tot de vorige laag droog is. Het product moet goed verdeeld worden over de oppervlakte en er mogen geen plaatsen zijn met teveel product omdat dit een film veroorzaakt. Het herhalen van de behandeling hangt voornamelijk af van de blootstelling van de gevel aan de weersomstandigheden. Men mag er vanuit gaan dat als de kleur begint te veranderen het tijd is voor een nieuwe behandeling. De uiteindelijke kleur die men bekomt met dit product komt overeen met die van nat hout dus iets donkerder. Opgelet: dit product mag niet onmiddellijk op de ceder worden aangebracht, men moet enkele maanden tot zelfs een jaar wachten. Ondertussen moet u het hout laten vergrijzen maar geen nood. Er bestaat een behandeling die het hout zijn oorspronkelijke kleur terug geeft en die gemakkelijk aan te brengen is.
Een behandeling is niet noodzakelijk omdat ceder duurzaam genoeg is. Het behoort tot duurzaamheidsklasse 2 (de duurzaamheidsklassen gaan van 1 tot 5, 1 is het beste, 5 het slechtste). Voor een buitengebruik moet de duurzaamheid van de houtsoort (zonder behandeling) tussen 1 en 3 liggen. De lijst met geschikte houtsoorten voor buitentoepassingen is HIER
Op technisch vlak is ceder zeker duurzaam genoeg om in aanmerking te komen voor ramen. Houd er rekening mee dat ceder een zachte houtsoort is en daardoor gevoelig is voor stoten. Harde voorwerpen kunnen een deuk achterlaten in het hout.
Ceder mag dus voor ramen gebruikt worden maar we raden aan om hardere houtsoorten te overwegen. De lijst met geschikte houtsoorten voor buitentoepassingen is HIER
We raden sterk af om spaanplaat als vloerbedekking te gebruiken. De laminaatlaag is niet hard genoeg om het als slijtlaag te gebruiken.
De theorie klinkt als volgt: de warmteweerstand R geeft de isolerende werking van een plankenvloer weer. Deze weerstand wordt bepaald door de warmtegeleiding (l) van de gebruikte houtsoort en van de dikte (d) van het parket of de plaat.
De warmteweerstand wordt dus als volgt berekend: R(m²K/W²)=Sd(m)/l(W/m.K).
De warmteweerstand van de vloerbedekking (inclusief de eventuele geluidisolatie) boven het verwarmingssysteem mag de 0,18 m²K/W niet overschrijden.
Voorbeeld met een spaanplaat van 18 mm met een volumieke massa van 600 kg/m³ (l=0,12):
R=0,018/0,12 = 0,15
Voorbeeld met een spaanplaat van 18 mm met een volumieke massa van 900 kg/m³ (l=0,18):
R=0,018/0,18 = 0,10
In theorie is het gebruik van een spaanplaat in combinatie met een verwarmingssysteem dus mogelijk. In dat geval is het tweede voorbeeld de beste optie. Maar een spaanplaat met laminaatafwerking is niet geschikt voor dit gebruik.
OSB staat voor ‘Oriented Stand Board’ en ESB voor ‘Elka Strong Board’. ESB-platen zijn gemaakt op basis van fijnere houtstukjes dan OSB waardoor de textuur fijner en de oppervlakte gladder zijn. Ze zijn ook lichter. De hardheid (600 tot 630 kg/m³) ligt lager dan bij OSB. Op elastisch vlak zijn beide platen vergelijkbaar (tussen 14 en 18 N/mm²). De transversale trekweerstand van ESB-platen (0.45N/mm²) ligt wel 40% hoger dan bij OSB. In contact met water zwellen ESB-platen minder. Meer info op www.esb-platte.de.
Hout kan aangetast worden door insecten en schimmels, zelfs als het niet buiten gebruikt wordt, en dus ook niet aan de elementen blootgesteld wordt (vocht bvb). Er is dus zeker ook een risico voor hout dat binnen gebruikt wordt, zoals in trappen, parket,… In he geval van een aantasting met insecten kan het hout gedegradeerd worden door zowel het volwassen insect, als de insectenlarven. Een aantasting door insecten kan op een aantal manieren vermeden worden.
De eerste manier die kan aangewend worden is door het hout preventief te verduurzamen. Volgens de STS 04.3 zou een verduurzamingsbehandeling volgens procedé A1 volstaan, hoewel dit procedé in de praktijk nooit wordt uitgevoerd, en meteen wordt vervangen door procedé A2.1. Deze verduurzaming vindt steeds plaats in een gespecialiseerd en erkend verduurzamingsstation. In de praktijk wordt deze verduurzaming voornamelijk, maar niet exclusief, toegepast op naaldhout om het een hogere duurzaamheid tegen insecten en schimmels te verlenen.
Een tweede manier om het risico op insectenaantasting te verkleinen is om het gebruik van spinthout te vermijden in bijvoorbeeld parket en meubelen, gezien het feit dat spinthout nooit duurzaam is. Enkel kernhout gebruiken betekent echter niet dat je automatisch volledig safe zit; Voor een aantal (niet duurzame) houtsoorten kan ook het kernhout aangetast worden!
Stel je toch een aantasting vast in parket, of in een spant, dan moet er mogelijks curatief opgetreden worden om de schade te beperken. Indien het een structureel houten element betreft en de aantasting mogelijks al vergevorderd is, dient allereerst de omvang van de aantasting bepaald te worden, en dient er nagegaan te worden of het element zijn structurele functie nog kan uitoefenen. De volgende stap is nagaan of het wel degelijk een actieve infectie betreft. Gaatjes in een houten element kunnen soms getuige zijn van een aantasting die zich in het verleden heeft voorgedaan, zonder dat er nu nog insecten in het hout leven. Wordt er toch vers boormeel teruggevonden onder het element, of worden er levende insecten waargenomen, dan moet er curatief behandeld worden. Het insect dient nadien te worden geïdentificeerd door een gespecialiseerd labo. Aan de hand van deze identificatie, en de aard en de omvang van de aantasting kan de curatieve behandeling worden uitgevoerd door een gespecialiseerde firma, ofwel door de particulier. In het geval van ernstige aantastingen zal een gespecialiseerde firma het onderzoek voeren waarin het insect geïdentificeerd wordt, en het volledige huis gecontroleerd wordt op de aanwezigheid van insecten en hun larven. De insecten zullen nadien verdelgd worden door het hout te behandelen met een curatief, insectendodend product. Het naburige hout zal eveneens preventief behandeld worden om de infectie doen uit te doven. Ten slotte wordt de schade gerepareerd, of worden bepaalde houten elementen vervangen.
Voor structuurhout raden wij steeds aan het hout preventief te laten verduurzamen om problemen met insecten of schimmels in de toekomst te voorkomen.