In de bijlagen 5/1 en 6 van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 omtrent de vastlegging van de normen voor brandpreventie wordt vermeld dat de producten voor dakbedekking moeten voldoen aan brandklasse Broof(t1), voor nieuwe gebouwen (zowel lage, middelhoge en hoge gebouwen) en industriële gebouwen respectievelijk. De eengezinswoningen zijn vrijgesteld van deze brandeisen. Houten dakterrassen zijn niet specifiek voorzien in deze regelgeving, wat betekent dat het brandgedrag van het houten dakterras experimenteel moet worden vastgelegd volgens de testnorm NBN CEN TS 1187 (2013) “Testmethoden voor het gedrag van daken bij een brand vanaf de buitenzijde”.
De brandklasse Broof(t1) verwijst naar de brandprestaties van een dakstructuur die wordt blootgesteld aan een externe brandhaard (zie norm NBN EN 13501-5). Een conforme dakstructuur zal verhinderen dat de brand uitbreidt over het dak (vorming van secundaire brandhaarden), of dat het dak zal geperforeerd worden door de brand, waardoor de onderliggende structuur ook brand zou kunnen vatten.
In het verleden zijn er brandtesten volgens bovenstaande standaard uitgevoerd geweest op houten dakterrassen in opdracht van de FOD Binnenlandse Zaken, met verschillende houtsoorten en opstellingen. Bij een voldoende zware houtsoort (>750kg/m³) bleek dat de schade beperkt bleek tot de zone onder de vuurkorf (korf gevuld met houtwol). Er werd geen verspreiding van het vuur waargenomen.
Een houten dakterras zal dus voldoen aan de brandklasse Broof(t1) als het voldoet aan volgende punten:
– Soortelijk gewicht van de houtsoort moet groter zijn dan 750kg/m³. Via de link www.houtinfobois.be/nl/houtsoort-toepassingen/houtsoort/ kan je eenvoudig het soortelijk gewicht van een groot aantal houtsoorten terugvinden.
– De dakopbouw onder het houten terras voldoet aan Broof(t1).
Indien er dus een geschikte houtsoort wordt gekozen, kan er redelijk eenvoudig voldaan worden aan deze brandeis!
Creosootolie staat ingeschreven op de lijst van kankerverwekkende middelen en wordt beschouwd als een erg persistente, bio-accumuleerbare en toxische stof. Het gebruik ervan is voor de meeste toepassingen verboden en het product is niet meer vrij verkrijgbaar voor particulieren. Mag het echter nog gebruikt worden?
Hoewel er alternatieve biocide behandelingsproducten voorhanden zijn, is een testperiode van deze producten nog noodzakelijk om na te gaan of ze even doeltreffend zijn in gebruik als met creosootolie behandeld hout. Het gaat hier uitsluitend om houten treinbielzen en elektriciteits- en telefoonpalen.
Deze toepassingen zijn gerechtvaardigd om technische redenen: het lichte gewicht van met creosootolie behandeld hout ten opzichte van het gewicht van andere materialen, het onderhoudsgemak, de hoge levensduur, het gebruik van een duurzaam materiaal, de voordelige prijs, enz. De alternatieven voor treinbielzen en palen van behandeld hout blijven aan tests onderworpen, de levensduur is vaak beperkter en hun kostprijs is globaal gezien hoger.
Besluit van de Europese Commissie
Hoewel het gebruik van met creosootolie behandelde producten reële risico’s inhoudt voor de volksgezondheid, en dan vooral voor de werknemers in behandelingsinstallaties, de installateurs zelf en het grote publiek dat eraan blootgesteld wordt, heeft de Europese Commissie op 14/10/2022 besloten om de vergunning van creosootolie, onder voorbehoud van bepaalde voorwaarden (onder andere het nemen van risicobeperkende maatregelen voor de meest blootgestelde personen), voor een periode van hoogstens 7 jaar te verlengen met het oog op het gebruik ervan voor treinbielzen en elektriciteits- en telefoonpalen. De Commissie is van oordeel dat de negatieve gevolgen van een volledig en definitief verbod van creosootolie voor de samenleving onevenredig groot zouden zijn in verhouding tot de risico’s die voortvloeien uit het gebruik van creosootolie voor treinbielzen en elektriciteits- en telefoonpalen. Louter informatief geven we nog mee dat het gebruik van creosootolie door professionals voor de behandeling van palen, stokken en houten afsluitingen tot 31/03/2023 toegestaan blijft.
De ondernemers krijgen zo voldoende tijd om zich tijdens deze overgangsfase aan te passen aan de toekomstige verdwijning van creosootolie die onvermijdelijk blijkt.
Talrijke consumenten stellen zich vragen over de behandeling van houten gevelbekledingen. Hierbij vindt u het antwoord van onze specialist betreffende buitenbetimmeringen in Douglas.
In het algemeen komen houtsoorten waarvan de duurzaamheidsklasse hoger is dan 3 perfect in aanmerking voor gebruik als buitenbetimmering, zonder voorafgaande houtverduurzaming. Dit betekent dus dat de duurzaamheidsklassen 1 (de meest duurzame), 2 en 3 ideaal zijn voor een buitenbetimmering.
Douglas zonder spinthout
Vermits Douglas tot de natuurlijke duurzaamheidsklasse 3 behoort, indien de Douglas-planchetten geen spint bevatten (spinthout is nooit duurzaam en behoort tot duurzaamheidsklasse 5), is de behandeling van de planchetten voor een buitenbetimmering niet noodzakelijk op voorwaarde dat de in de TV 243 vermelde uitvoeringsregels worden nageleefd (in december 2011 door het WTCB gepubliceerd onder de naam “Gevelbekledingen uit hout en plaatmaterialen op basis van hout”) betreffende de luchtspouw, de ventilatieopeningen, de bevestigingen, enz. In het geval van Douglas, is het spinthout makkelijk te onderscheiden omwille van de witte kleur ten opzichte van het kernhout dat oranjekleurig is.
Dit betekent dat zijn verwachte levensduur in het slechtste geval, namelijk in contact met de grond, 10 tot 15 jaar bedraagt. Maar wees gerust, de gevelbekleding verkeert steeds in een gunstigere situatie dan in contact met de grond! Er mag dus een veel hogere levensduur worden verwacht. De normcriteria bepalen enkel de levensduur wanneer het hout in contact is met de grond. Het is dus onmogelijk om zich uit te spreken over de levensduur van een buitenbetimmering. In theorie is de levensduur oneindig indien het hout niet vochtig blijft (namelijk met een vochtgehalte van het hout van meer dan 20 % tijdens een lange periode)!
U mag het dus plaatsen zonder het te behandelen als het geen spinthout bevat en het zal betrekkelijk vlug vergrijzen naargelang de windrichting (waarbij zuid, zuidwest het minst gunstig uitvalt op het vlak van het behoud van de oorspronkelijke houtkleur).
Douglas met spinthout
Indien de platen spinthout bevatten, is een aan gebruiksklasse 3 aangepaste behandeling (buiten geplaatst hout dat niet in contact is met de grond) aanbevolen. Het kernhout van Douglas is niet impregneerbaar en dat van spinthout gemiddeld tot weinig impregneerbaar. Het effect van de behandeling op de duurzaamheid van het hout zal dus beperkt zijn.
Scheuren of barsten zijn het gevolg van het zwellen en krimpen van het hout. Hout is een hygroscopisch materiaal. Wanneer het vocht opneemt uit de omgevende lucht zal het hout uitzetten of zwellen, wanneer vocht afgegeven wordt aan de omgeving zal het krimpen. De relatieve luchtvochtigheid van de omgeving waarin het hout gebruikt wordt, bepaalt het evenwichtsvochtgehalte van het hout. In een vochtiger wordende omgeving (waar het evenwichtsvochtgehalte van het hout hoger is dan het vochtgehalte van het hout voor de veranderde omstandigheden) zal een plank vocht opnemen uit de lucht en zal de plank zwellen. Wanneer het luchtvochtgehalte nadien daalt (het evenwichtsvochtgehalte van het hout komt lager te liggen dan het vochtgehalte van het hout voor de veranderde omstandigheden), zal de plank krimpen. Tijdens dit zwellen en krimpen bestaat het risico dat het hout vervormt en/of dat er scheurtjes of barsten ontstaan. Hout dat buiten gebruikt wordt, is voortdurend aan veranderende luchtvochtigheden blootgesteld (dag/nacht, winter/zomer, regenachtige/droge periode…), en is dus ook voortdurend ‘in beweging’. Tijdens de herfst en winter is de luchtvochtigheid in onze contreien redelijk hoog, maar blijft die wel relatief constant. Een houten terrasplank zal dan lichtjes opzwellen.
Tijdens de lente en zomer ligt de relatieve luchtvochtigheid wat lager, het is dus wat droger. De vochtigheid zal ook veel minder constant zijn. Daarenboven zal er soms ook sprake zijn van sterke, droge oostenwind. Wanneer verschillende factoren samenkomen (sterke oostenwind, warme periode met sterke opwarming door de zon, enz.) kan het hout plots zeer sterk uitdrogen, waardoor de kans op schade in de vorm van barsten, scheuren en vervormingen veel groter is. Een typisch voorbeeld zijn windscheurtjes die voorkomen op de uiteindes van de planken. In de herfst zal het hout opnieuw wat bevochtigd worden en zwellen, waardoor de lichte scheurtjes ‘verdwijnen’. In werkelijkheid zijn de scheurtjes nog steeds aanwezig maar onzichtbaar geworden omdat hun randen door het zwellen tegen elkaar liggen. Beschadigingen zijn vaak onherstelbaar en in dat geval moeten gebarsten of vervormde terrasplanken vervangen worden. Terrasplanken worden in het algemeen niet kunstmatig gedroogd. Dat betekent dat op het moment van de plaatsing het hout een vochtgehalte bezit van rond de 18-20%.
Praktische tips
Een terras wordt dus best in de herfst of winter geplaatst. Op deze manier kan het hout zich langzaam in evenwicht stellen met het luchtvochtgehalte. Best wordt een terras niet geplaatst tijdens een heel droge periode met intense zon of veel wind. Uiteraard is het ook belangrijk dat bij de plaatsing het vochtgehalte van de houten planken zo dicht mogelijk het evenwichtsvochtgehalte benadert. In de zomer bedraagt dat ongeveer 14%, in de winter 22%.
De behandeling van het terras, bv met een olie, vermindert de uitwisseling van water tussen het hout en de lucht. Dit kan dus het uitzetten/krimpen van de planken mee helpen voorkomen. Evenwichtsvochtgehaltes en maatveranderingen kunnen geschat worden aan de hand van de rekenmodule op de website van Hout Info Bois, in de rubriek ‘Technische informatie, ‘Materialen’ en ‘Water en hout’.
Wanneer architecten en ingenieurs op zoek gaan naar een naaldhoutsoort die geschikt is voor een specifieke toepassing, blijken ze vaak verward te zijn doordat eenzelfde houtsoort gecommercialiseerd kan worden onder verschillende namen. Zo bestaan er soms discrepanties tussen verschillende commerciële benamingen en de algemene, genormeerde benaming van een houtsoort. Een kort overzicht volgt hieronder:
Douglas: Hout van de douglasspar Pseudotsuga menziesii.
Oregon: Eveneens Pseudotsuga menziesii. Douglas en Oregon zijn dus dezelfde houtsoort. Oregon is ingevoerd vanuit Noord-Amerika, douglas komt van andere delen van de wereld, bij ons voornamelijk uit Europa.
Oregon Kroon: Opnieuw Pseudotsuga menziesii. Een pak oregon Kroon wordt samengesteld uit de planken oregon van de hoogste kwaliteit.
Dennenhout: Is afkomstig van de zilverspar Abies alba. In onze contreien komt deze boom niet veel voor, het hout wordt dan ook niet veel verhandeld bij ons.
Lorken: Hout van de Europese (Larix decidua) of Japanse (Larix kaempferi) lork. Wordt ook als lariks of larix verhandeld.
Grenen: Hout van de grove den Pinus sylvestris, ook vaak gecommercialiseerd als ‘Rood Noorse Den’ (RND), wanneer het hout uit Scandinavië geïmporteerd wordt.
Vuren: Hout van de fijnspar Picea abies, ook vaak gecommercialiseerd als ‘Wit Noorse Den’ (WND), opnieuw wanneer het hout uit Scandinavië komt.
Let voor de laatste twee soorten op de kleuren die in de commerciële benaming worden gebruikt:
‘Rode Noorse den’ slaat dan op grenenhout, het kernhout is roodbruin, het spint is wit-geel. Vandaar dus de kleur rood in de benaming.
‘Witte Noorse den’ slaat op vurenhout, waarin normaal gezien geen kleurverschil zichtbaar is tussen kern en spint, en wat een volledig bleke (wat gelige) houtsoort is.
Waarom heet vurenhout in het Nederlands dan ‘vuren’hout? Vuur doet denken aan de kleur rood, wat dus best voor grenenhout zou worden gebruikt. Blijkbaar komt dat inderdaad van een ‘vertaalfout’, waarin beide namen voor deze twee soorten in een ver verleden omgekeerd zijn, en is dat ingeburgerd vandaag de dag. Grenen had dus vuren moeten heten, en omgekeerd!
Om verwarring te voorkomen worden architecten aangeraden om in hun bestek de gewone, genormeerde naam van de houtsoort gevolgd door de wetenschappelijke naam tussen haakjes te vermelden.
Meranti is een generieke handelsnaam die gebruikt wordt om het hout te identificeren dat tot het geslacht Shorea van de familie Dipterocarpaceae behoort. Het is een zeer grote familie waarvan het geslacht Shorea alleen al 196 verschillende soorten omvat!
Er zijn 5 hoofdgroepen van meranti, voornamelijk gedifferentieerd op basis van de kleur van het kernhout van de soort (daarbij moet worden opgemerkt dat Lauan een algemene benaming is voor merantisoorten als ze gebruikt worden voor de vervaardiging van panelen):
De eerste groep (Dark red meranti) omvat de soorten die over het algemeen het meest duurzaam zijn en die gemiddeld betere mechanische eigenschappen hebben.
Oorspronkelijk (meer dan 60 jaar geleden) stond de soort Shorea pauciflora bekend om zijn goede natuurlijke duurzaamheid (natuurlijke duurzaamheidsklasse 2) en zijn uitstekende mechanische eigenschappen. Deze meranti stond bekend als ‘Nemesu‘, afkomstig van de Zuidoost-Aziatische eilanden, voornamelijk Maleisië en in mindere mate uit de Filippijnen en Indonesië. Het was het vlaggenschip van de Dark red meranti en was overvloedig aanwezig op de Europese markt. Momenteel staat bijna 75% van de Shorea-soorten op de Rode Lijst van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN) – d.w.z. dat het om soorten gaat die min of meer ernstig met uitsterven worden bedreigd. Als gevolg van de overexploitatie worden allerlei soorten van het geslacht Shorea met sterk uiteenlopende kwaliteiten en eigenschappen gebruikt en onder de generieke naam meranti aan de man gebracht. De indeling in de bovengenoemde groepen wordt niet langer gerespecteerd. De markt wordt overspoeld met soorten van een lagere duurzaamheidsklasse, namelijk klasse 3 of zelfs 4 ! Hun mechanische eigenschappen zijn ook zeer variabel en vaak inferieur aan die van Shorea pauciflora.
Voorzorgsmaatregel
De variabiliteit van eigenschappen binnen dezelfde denominatie zorgt voor veel verwarring. Als voorzorgsmaatregel wordt sterk aanbevolen om niet langer te vertrouwen op de groepsnamen, maar alleen Shorea met een dichtheid van meer dan 550 kg/m³ te gebruiken. Daardoor verhoogt de kans dat het hout met betere mechanische eigenschappen betreft. In het algemeen is er geen verband tussen de mechanische eigenschappen en de natuurlijke duurzaamheid. Maar in het geval van Shorea, met hout van de bovengenoemde minimale dichtheid, kunt u toch een betere duurzaamheid verwachten.
Helaas, met het blote oog lijkt het hout van bijna alle soorten van het geslacht Shorea op elkaar. Geen enkele professionele houtverkoper of –verwerker kan ze met zekerheid identificeren. Hun identificatie vereist observatie onder een microscoop, en zelfs dan is het niet gemakkelijk! In België zijn er slechts enkele gespecialiseerde laboratoria die dergelijke expertises kunnen uitvoeren.
Vanwege de variabiliteit van de soorteigenschappen is het dus raadzaam om zich eerst te baseren op de minimaal vereiste dichtheid van 550 kg/m³, en daarbij als extra zekerheid de laagste overeenstemmende kwaliteiten (duurzaamheid, mechanische eigenschappen, enz.) als referentie te nemen, of om een ander type hout te kiezen waarvan de soortafkomst geen twijfel laat.
De brandreactieklasse van een materiaal geeft weer hoe brandbaar dat materiaal is.
Voor eengezinswoningen bestaat er geen regelgeving op het vlak van brandreactie.
Maar voor andere constructies hangen de wettelijke vereisten af van de hoogte van het gebouw, zoals aangegeven in deze tabel:
Lage gebouwen (h<10m) | D-s3, d0* |
Middelhoge gebouwen (10<h<25m) | B-s3, d1 |
Hoogbouw (>25m) | B-s3, d1 |
*Grote letter D komt overeen met de Europese brandbaarheidsklasse van het materiaal. Deze klassering loopt van A1 en A2 voor onbrandbare materialen, over B, C, D en E voor brandbare materialen, en tot F voor materialen waarvan de brandbaarheid niet bepaald is of waarvoor geen vereisten gelden.
Kleine letter s geeft de mate van rookontwikkeling weer bij de verbranding van het materiaal. Drie klassen worden hierin onderscheiden. Bij s3 komt er zeer veel rook vrij, bij s1 wordt geen rook geproduceerd.
Kleine letter d staat voor de productie van hete druppels. Daarin zijn opnieuw 3 klassen te onderscheiden: bij d2 komen veel brandbare druppels vrij, bij d0 geen.
Gesloten houten gevelbekledingen (bijv. tand-groef of Zweeds rabat) hebben over het algemeen geen problemen om aan de eisen voor brandreactie te voldoen, omdat ze normaal gezien klasse D-s2, d0 vlot halen. Dit is gebleken uit testen die uitgevoerd zijn. Om deze brandreactieklasse te behalen moet voldaan zijn aan volgende voorwaarden:
Vandaag de dag bestaan er nog een aantal andere oplossingen om met een houten bekleding (zowel gesloten als opengewerkt) de brandreactieklasse D-s3, d0 te behalen. Maar voor opengewerkte bekledingen zijn deze oplossingen redelijk beperkend en complex.
Voor middelhoge en hoge gebouwen is een brandvertragende behandeling van het hout onmisbaar om brandreactieklasse B-s3, d1 te kunnen behalen. We moeten erbij zeggen dat in dit geval zelfs voor een gesloten gevelbekleding de oplossingen complex kunnen zijn. Voor dit soort gebouwen bestaan er tot op heden nog geen oplossingen voor opengewerkte gevelbekledingen.
Hout kan aangetast worden door insecten en schimmels, zelfs als het niet buiten gebruikt wordt, en dus ook niet aan de elementen blootgesteld wordt (vocht bvb). Er is dus zeker ook een risico voor hout dat binnen gebruikt wordt, zoals in trappen, parket,… In het geval van een aantasting met insecten kan het hout gedegradeerd worden door ofwel volwassen insecten, ofwel de larven van bepaalde insecten, afhankelijk van de soort.Een aantasting door insecten kan op een aantal manieren vermeden worden.
Voor structuurhout raden wij steeds aan het hout preventief te laten verduurzamen om problemen met insecten of schimmels in de toekomst te voorkomen.
De fijnspar is in het grootste deel van Europa onderhevig aan ernstige schorskeveraanvallen. De aantasting leidt tot de snelle dood van de getroffen bomen, en deze moeten bijgevolg zo snel mogelijk worden gekapt. Zoals u ongetwijfeld weet (zie het dossier in Houtbedrijf nr. 4) gaat een schorskeveraanval onvermijdelijk gepaard met de ontwikkeling van een schimmel die het hout verblauwt. Deze verblauwing verandert de mechanische eigenschappen van het hout niet, maar kleurt het spinthout (ook al is het niet fel afgetekend) op een zeer typische manier blauw. Consumenten die zich zorgen maken over deze verkleuringen kunnen we geruststellen: het gaat om een puur esthetisch effect.
Krijgt u hier vragen over? Hout Info Bois en de Belgische Houtconfederatie hebben de samenvatting gevraagd van een wetenschappelijk artikel over dit onderwerp. Het is beschikbaar op de website van Hout Info Bois. Aarzel niet om het te delen met mensen die twijfels hebben over de kwaliteit van dit verblauwd hout.
Wij worden frequent gecontacteerd door professionelen uit de sector met vragen over de verantwoordelijkheid van de zager en de houthandelaar in het geval van levering van producten van onvoldoende kwaliteit of van een lagere kwaliteit dan de expliciete vraag van de
Gebrand hout is hout dat behandeld werd volgens de traditionele Japanse Shou Sugi Ban methode. Het hout wordt enkele millimeters diep ingebrand, waardoor de toplaag als het ware verkoold wordt. De behandeling kan het hout wat beschermen tegen weersinvloeden, maar zal tegelijkertijd ook barsten achterlaten in het verkoolde oppervlak, waardoor het minder verkoolde hout aan vocht blootgesteld blijft. Aangezien deze behandeling recent sterk aan populariteit gewonnen heeft, hebben we in België nog geen ervaring op lange termijn hiermee. De behandeling dient dus voornamelijk als esthetisch aanzien te worden. Dat betekent dat er steeds moet uitgegaan worden van een voldoende duurzaam houtproduct dat nadien aan de zichtzijde verkoold wordt. Het kernhout van de houtsoorten die van nature voldoende duurzaam zijn voor buitengebruik (duurzaamheidsklasse 1 tot en met 3) is hiervoor geschikt. Daarnaast zijn verduurzaamde producten ook geschikt, zoals bijvoorbeeld thermisch verduurzaamd, geacetyleerd of gefurfuryleerd hout.
Opgelet! Zoals u waarschijnlijk wel weet van de houtkachel of zelfs de barbecue, geeft verkoold hout zwart roet af bij aanraking. De gevelbekleding kan daarom facultatief ook nabehandeld worden met een afwerkingsbehandeling zoals bijvoorbeeld een licht gepigmenteerde beits. Dit zal de koolstof fixeren, waardoor de zwarte kleur niet meer afgaat. Natuurlijk is in dit geval wel een regelmatig onderhoud van de afwerkingslaag aan de orde, zoals bij elke afwerking in buitengebruik het geval is.
De lijst met van nature duurzame houtsoorten die geschikt zijn voor buitengebruik is beschikbaar op de website van Hout Info Bois.
Indien geen afwerkingsbehandeling wordt toegepast, zal hout dat buiten gebruikt wordt verkleuren onder invloed van UV-stralen (zonlicht) en regenwater. Naast deze natuurlijke vergrijzing van het hout, komt het soms ook voor dat er zich donkere vlekken op het oppervlak van de bekleding voordoen. Dit soort vlekvorming is te wijten aan oplosbare inhoudsstoffen die zich in het hout bevinden, die ten gevolge van bevochtiging en uitdroging van de bekleding zich naar het houtoppervlak begeven. Een aantal houtsoorten zijn relatief gevoelig voor dit soort vlekvorming, waaronder Western Red Cedar.
Indien deze vlekken vanuit esthetische overwegingen niet gewenst zijn kan er ingegrepen worden. Na tests met verschillende producten, blijkt dat de planken reinigen met verdund bleekwater (150 ml/l water) de meest uitgesproken vermindering van de vlekken teweeg brengt. De meest efficiënte manier om de planken te poetsen is fysiek met een borstel, in de eerste fase gebruik makend van de oplossing van verdund bleekwater. In een tweede stap wordt het houtoppervlak opnieuw overvloedig geschrobd met een borstel, ditmaal enkel met zuiver water. Terwijl dit reinigingsproces de vlekken mogelijks niet volledig zal verwijderen, zal het wel een zeer uitgesproken vermindering van de vlekken op de gevel geven als resultaat. In bepaalde gevallen is het mogelijk dat de behandeling het hout een lichtere tint zal geven. Het is aangeraden om de behandeling eerst uit te testen op een minder zichtbaar gedeelte van de bekleding, vooraleer de gevel volledig te behandelen.
Wat betreft de houtsoort wordt voor structuren meestal naaldhout gebruikt (beste kwaliteit/prijs verhouding). Een loofhoutsoort zou echter ook kunnen. De behandeling hangt af van de risicoklasse. In dit specifieke geval is impregneren niet noodzakelijk aangezien het hier een risicoklasse II betreft en er geen permanent contact met water is. Voor deze risicoklasse is het zelfs niet noodzakelijk het hout te behandelen. Om op zeker te spelen kan u altijd kiezen voor een behandeling zoals voor buitenschrijnwerk.
De chloorconcentratie is te laag om de behandeling te beïnvloeden.
Een afwerkingslazuur is dus voldoende.
Voor de behandeling van de cederbekleding bestaan er kleurloze producten die u in 2 of 3 lagen aanbrengt. Het aanbrengen gebeurt ‘nat op nat’ (15 tot 30 minuten wachten). Men moet dus niet wachten tot de vorige laag droog is. Het product moet goed verdeeld worden over de oppervlakte en er mogen geen plaatsen zijn met teveel product omdat dit een film veroorzaakt. Het herhalen van de behandeling hangt voornamelijk af van de blootstelling van de gevel aan de weersomstandigheden. Men mag er vanuit gaan dat als de kleur begint te veranderen het tijd is voor een nieuwe behandeling. De uiteindelijke kleur die men bekomt met dit product komt overeen met die van nat hout dus iets donkerder. Opgelet: dit product mag niet onmiddellijk op de ceder worden aangebracht, men moet enkele maanden tot zelfs een jaar wachten. Ondertussen moet u het hout laten vergrijzen maar geen nood. Er bestaat een behandeling die het hout zijn oorspronkelijke kleur terug geeft en die gemakkelijk aan te brengen is.
Een behandeling is niet noodzakelijk omdat ceder duurzaam genoeg is. Het behoort tot duurzaamheidsklasse 2 (de duurzaamheidsklassen gaan van 1 tot 5, 1 is het beste, 5 het slechtste). Voor een buitengebruik moet de duurzaamheid van de houtsoort (zonder behandeling) tussen 1 en 3 liggen. De lijst met geschikte houtsoorten voor buitentoepassingen is HIER
Op technisch vlak is ceder zeker duurzaam genoeg om in aanmerking te komen voor ramen. Houd er rekening mee dat ceder een zachte houtsoort is en daardoor gevoelig is voor stoten. Harde voorwerpen kunnen een deuk achterlaten in het hout.
Ceder mag dus voor ramen gebruikt worden maar we raden aan om hardere houtsoorten te overwegen. De lijst met geschikte houtsoorten voor buitentoepassingen is HIER
We raden sterk af om spaanplaat als vloerbedekking te gebruiken. De laminaatlaag is niet hard genoeg om het als slijtlaag te gebruiken.
De theorie klinkt als volgt: de warmteweerstand R geeft de isolerende werking van een plankenvloer weer. Deze weerstand wordt bepaald door de warmtegeleiding (l) van de gebruikte houtsoort en van de dikte (d) van het parket of de plaat.
De warmteweerstand wordt dus als volgt berekend: R(m²K/W²)=Sd(m)/l(W/m.K).
De warmteweerstand van de vloerbedekking (inclusief de eventuele geluidisolatie) boven het verwarmingssysteem mag de 0,18 m²K/W niet overschrijden.
Voorbeeld met een spaanplaat van 18 mm met een volumieke massa van 600 kg/m³ (l=0,12):
R=0,018/0,12 = 0,15
Voorbeeld met een spaanplaat van 18 mm met een volumieke massa van 900 kg/m³ (l=0,18):
R=0,018/0,18 = 0,10
In theorie is het gebruik van een spaanplaat in combinatie met een verwarmingssysteem dus mogelijk. In dat geval is het tweede voorbeeld de beste optie. Maar een spaanplaat met laminaatafwerking is niet geschikt voor dit gebruik.
OSB staat voor ‘Oriented Stand Board’ en ESB voor ‘Elka Strong Board’. ESB-platen zijn gemaakt op basis van fijnere houtstukjes dan OSB waardoor de textuur fijner en de oppervlakte gladder zijn. Ze zijn ook lichter. De hardheid (600 tot 630 kg/m³) ligt lager dan bij OSB. Op elastisch vlak zijn beide platen vergelijkbaar (tussen 14 en 18 N/mm²). De transversale trekweerstand van ESB-platen (0.45N/mm²) ligt wel 40% hoger dan bij OSB. In contact met water zwellen ESB-platen minder. Meer info op www.esb-platte.de.
Hout kan aangetast worden door insecten en schimmels, zelfs als het niet buiten gebruikt wordt, en dus ook niet aan de elementen blootgesteld wordt (vocht bvb). Er is dus zeker ook een risico voor hout dat binnen gebruikt wordt, zoals in trappen, parket,… In he geval van een aantasting met insecten kan het hout gedegradeerd worden door zowel het volwassen insect, als de insectenlarven. Een aantasting door insecten kan op een aantal manieren vermeden worden.
De eerste manier die kan aangewend worden is door het hout preventief te verduurzamen. Volgens de STS 04.3 zou een verduurzamingsbehandeling volgens procedé A1 volstaan, hoewel dit procedé in de praktijk nooit wordt uitgevoerd, en meteen wordt vervangen door procedé A2.1. Deze verduurzaming vindt steeds plaats in een gespecialiseerd en erkend verduurzamingsstation. In de praktijk wordt deze verduurzaming voornamelijk, maar niet exclusief, toegepast op naaldhout om het een hogere duurzaamheid tegen insecten en schimmels te verlenen.
Een tweede manier om het risico op insectenaantasting te verkleinen is om het gebruik van spinthout te vermijden in bijvoorbeeld parket en meubelen, gezien het feit dat spinthout nooit duurzaam is. Enkel kernhout gebruiken betekent echter niet dat je automatisch volledig safe zit; Voor een aantal (niet duurzame) houtsoorten kan ook het kernhout aangetast worden!
Stel je toch een aantasting vast in parket, of in een spant, dan moet er mogelijks curatief opgetreden worden om de schade te beperken. Indien het een structureel houten element betreft en de aantasting mogelijks al vergevorderd is, dient allereerst de omvang van de aantasting bepaald te worden, en dient er nagegaan te worden of het element zijn structurele functie nog kan uitoefenen. De volgende stap is nagaan of het wel degelijk een actieve infectie betreft. Gaatjes in een houten element kunnen soms getuige zijn van een aantasting die zich in het verleden heeft voorgedaan, zonder dat er nu nog insecten in het hout leven. Wordt er toch vers boormeel teruggevonden onder het element, of worden er levende insecten waargenomen, dan moet er curatief behandeld worden. Het insect dient nadien te worden geïdentificeerd door een gespecialiseerd labo. Aan de hand van deze identificatie, en de aard en de omvang van de aantasting kan de curatieve behandeling worden uitgevoerd door een gespecialiseerde firma, ofwel door de particulier. In het geval van ernstige aantastingen zal een gespecialiseerde firma het onderzoek voeren waarin het insect geïdentificeerd wordt, en het volledige huis gecontroleerd wordt op de aanwezigheid van insecten en hun larven. De insecten zullen nadien verdelgd worden door het hout te behandelen met een curatief, insectendodend product. Het naburige hout zal eveneens preventief behandeld worden om de infectie doen uit te doven. Ten slotte wordt de schade gerepareerd, of worden bepaalde houten elementen vervangen.
Voor structuurhout raden wij steeds aan het hout preventief te laten verduurzamen om problemen met insecten of schimmels in de toekomst te voorkomen.