Deel van het hout waarin onregelmatig verwarde elementen een decoratief effect hebben en een tekening vormen dankzij de afwijkingen van de draad waar de stam hetzij verbonden is met een dikke tak, hetzij met een dikke wortel. Aderhout wordt vaak gebruikt in decoratief fineer.
Een rechte kante van een stuk hout dat onder een hoek van 45° wordt ingezaagd over de lengte en die zo dus afgeschuind is. De afschuining zorgt ervoor dat de kant van het hout niet meer scherp is.
Slag aangebracht op een staande boom die een breuk in de bestendigheid van de boomschors kan veroorzaken en tot het voorkomen van schimmelziekten (minuscule schimmels) kan leiden die de boom kunnen doden.
Belangrijkste categorie in de taxonomische classificatie die gelijkaardige soorten groepeert die talrijke gemeenschappelijke eigenschappen vertonen en meestal onderling vruchtbaar zijn.
Organisch en voedend sap dat het groeiweefsel bevoorraadt. Stof die op basis van ruw plantensap, licht en CO2 door fotosynthese geproduceerd wordt in de bladeren. Het sap wordt via het bastweefsel vervoerd om de cellen te “voeden” of er opgeslagen te worden.
Bij het verzagen van rondhout, eerste of laatste plank die men verwijdert en die haar schors behoudt. Zij vertoont een vlakke zijde, gladgeschaafd door de zaag en een ronde oppervlakte, gevormd door de buitenkant van het rondhout.
Afname van het vochtgehalte in het hout, hetzij op natuurlijke wijze in openlucht, hetzij kunstmatig door diverse procedés (warme lucht, vacuüm, enz.).
Reactiehout dat typisch gevormd wordt aan de onderkant van de takken en de tegengestelde kant van de druk die de buiging van een tak of stam veroorzaakt bij naaldbomen.
Dwarsstam waarop het omgehakte hout wordt neergelegd om een houtstapel te vormen die achteraf door een krachtige machine wordt samengebonden of vastgeklemd.
Gevierschaald, rechthoekig gezaagd langshout met een dikte van 27 mm en een breedte die varieert van 50 tot 90 mm, opgaand per 10 mm. De loten bestaan uit friezen met vaste breedtes.
Ook wel “impregnatiewater” genoemd. Het dringt door in de celwanden waarin de watermoleculen “gebonden” zijn aan de cellulose- en hemicelluloseketens door krachten van elektrische aard, ook wel “waterstofbruggen” genoemd.
Kwast waarvan de buitenste laag voor meer dan ¼, maar minder dan ¾ van de kwastomtrek ter hoogte van een zaagvlak hecht aan het omringende houtweefsel.
Heel lange balken bestaande uit samengekleefde, houten lamellen. Deze plankjes worden op de twee breedste zijden bestreken met lijm en in een speciale pers samengevoegd.
Weerstand tegen de groef of de afdruk van een harde stof als gevolg van een belasting of schok. Ze wordt gemeten door middel van het penetreren van een ijzeren bol of cilinder (Janka of Chalais-Meudon hardheid). In grote mate bepaalt ze de weerstand tegen de zijdelingse druk, de slijtage en de afslijting.
Verbinding van twee houten onderdelen die door middel van de assemblage van verschillende lassen (schuine liplas, zwaluwstaartverbinding, zigzagverbinding, enz.) tegen elkaar aan geplaatst worden. Een hout-houtverbinding heeft als doel houten onderdelen te verlengen en soms ook delen in slechte staat te vervangen.
Visuele indruk gewekt door, naargelang het geval, de dikte van de zichtbare elementen van het hout (loofhout) of de breedte en de regelmatigheid van de ringen (naaldhout): fijne of dichte nerf, middelmatige, brede of grove nerf. Bij loofhout kan deze indruk gewekt worden door de grootte van de poriën (of vaten), die van de houtsoort afhangt, maar ook van, voor heterogene houtsoorten, de breedte van de ringen. Aangezien naaldbomen geen vaten hebben, wordt de nerf enkel waargenomen aan de hand van de breedte van de ringen.
Nevenproduct verkregen door vermaling van afval van massiefhout (schaaldelen, scheve latten, …) of rechtstreeks tijdens het kopse zagen. Het heeft de vorm van een parallellogram.
Bouwsysteem. Een houtskelet is een constructie bestaande uit een skelet dat gevormd wordt door verticale stijlen met een standaarddoorsnede (sparren), die telkens op 40 à 60 cm van elkaar geplaatst zijn, en met elkaar verbonden zijn door horizontaal bevestigde regels met dezelfde doorsnede, waardoor een kaderwerk ontstaat.
Kleine dakstoel, met een geïndustrialiseerd gebinte, die op regelmatige afstanden (meestal 60 cm) geplaatst wordt met behulp van metalen verbindingsstukken.
1.Centraal deel van de stam onder het spinthout. 2.Binnenste zone van de stam, meestal donkerder gekleurd, die voortkomt uit de geleidelijke omzetting van het spinthout, waarvan de cellen hun geleidende functie verliezen en zich vullen met secretieproducten en pigmenten. Dit proces wordt verkerning genoemd.
Fysisch verschijnsel waarbij de afmetingen van een stuk hout afnemen door een afname van het vochtgehalte onder het vezelverzadigingspunt. Dit is het gevolg van de afvoer van het water aanwezig in de celwanden.
1. Wordt gezegd van hout waarvan de axiale elementen (vezels) opeenvolgend in tegengestelde richting gebogen staan ten opzichte van de lengteas van de boom. 2. Verschijnt ook wanneer men zaagt zonder de draad van het hout te volgen.
Zaaghout met een vlak dat (ongeveer) evenwijdig is met de stralen, of wanneer de stralen niet zichtbaar zijn, zaaghout met een vlak dat (ongeveer) loodrecht staat op de groeiringen.
Handeling waarbij twee stukken hout in de richting van de draad aan elkaars uiteinden met elkaar verbonden worden om er een langer element van te maken.
Medium Density Fibreboard: vezelplaat met middelhoge dichtheid die uit geperste, lignocellulosehoudende vezels vervaardigd wordt, waar lijm aan toegevoegd wordt.
Centrale deel van de stam (enkele mm diameter), bestaande uit primaire, voornamelijk zachte weefsels (parenchym), die zich van de secundaire weefsels onderscheiden die het hout vormen.
Van hout afgeleid paneel, verkregen door verlijming van vellen (over elkaar liggende fineerlagen), waarvan de draad beurtelings in loodrechte richtingen geplaatst is, het vaakst symmetrisch aan weerskanten van een centrale laag of kern.
Geheel van houtsoorten die vruchten voortbrengen waarvan het zaad onbedekt (naaktzadigen) is en daarom toebehoren aan de onderafdeling van de spermafyten, gymnospermen genoemd.
Metaalplaatjes die zodanig uitgehamerd zijn dat ze punten krijgen. Ze worden over twee stukken hout geplaatst om zo een hout-houtverbinding tot stand te brengen. Vaak gebruikt voor dakgebinten.
Intrinsieke weerstand tegen aanvallen van destructieve organismen. Aangezien het spinthout niet natuurlijk duurzaam is, wordt enkel de natuurlijke duurzaamheid van het kernhout in beschouwing genomen.
Product dat na verwerking van het rondhout overblijft en tijdens het zagen niet gevaloriseerd wordt. Het vormt de grondstof voor de vervaardiging van papierpasta en panelen.
Zaaghout met een vlak dat (ongeveer) loodrecht staat op de stralen, of wanneer de stralen niet zichtbaar zijn, zaaghout met een (ongeveer) tangentieel vlak op de groeiringen.
Oriented Strand Board: plaat vervaardigd uit gerichte houtdeeltjes, bestaande uit meerdere lagen lange, smalle, gerichte spanen waar lijm aan toegevoegd wordt.
Hout dat geen water meer bevat en gedroogd werd (tot 0 % vochtigheidsgraad) op een temperatuur van 103°C +/- 2°C, tot het een constant gewicht bereikt heeft.
Weefsel dat instaat voor de opslag van voedingsstoffen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het horizontale parenchym dat de houtstralen vormt en het verticale of axiale parenchym.
Gehouwen deel (mannelijk deel) van een houten onderdeel dat bedoeld is om in de holte van een gat te schuiven om iets op te bouwen. Mannelijke deel van de pen-gatverbinding.
Twijg of spoor van een zichtbare twijg op het buitenoppervlak van de stam. Op een ronde of ovale, vaste of gedeeltelijk vergroeide kwast met een diameter van maximaal 5 mm.
Hout dat afwijkende anatomische eigenschappen vertoont en dat in de gebogen of kromme stammen en in de takken gevormd wordt. De plant levert inspanningen om opnieuw een normale positie in te nemen door reactiehout aan te maken.
Geeft de verhouding weer van de hoeveelheid waterdamp in de lucht ten opzichte van de maximale hoeveelheid waterdamp bij bepaalde druk- en temperatuuromstandigheden.
Vloeistof bestaande uit water en minerale zouten, die door de wortels geabsorbeerd en vervoerd wordt via de vaten (loofhout) of de tracheïden (naaldhout) naar de bladeren om er tot de fotosynthese bij te dragen.
Plaat op basis van hout die onder druk en op hoge temperatuur vervaardigd wordt uit houtdeeltjes (schilfers, schaafsel, zaagsel, enz.) en/of andere lignocellulosehoudende stoffen in de vorm van deeltjes, waar lijm aan toegevoegd wordt.
Verandering vóór droging veroorzaakt door een schimmel (van de basidiomyceten-familie), die een wijziging van de chemische structuur van het hout teweegbrengt. Ze uit zich door een lichte verkleuring (rood of wit) van het hout en een min of meer opvallende vernietiging van de houtvezels. Ze brengt een verandering van de fysische en mechanische eigenschappen van het hout teweeg. Wordt ook wel hout met slaap genoemd.
Longitudinale, onregelmatige strepen of krasjes die ontstaan bij het longitudinaal verzagen van houtstralen; zij zijn zichtbaar op één zijde van kwartiers gezaagd hout.
Buitenste gedeelte van de stam tussen het kernhout en de schors. Het bestaat uit de recentste jaarringen waarvan de levende cellen de sapstroom leiden.
Weefsel dat hoofdzakelijk bestaat uit parenchymcellen die loodrecht gericht zijn op de as van de vezels en bestemd zijn om voedingsstoffen op te slaan. Wanneer deze structuren omvangrijk zijn, vormen zij de spiegels die zichtbaar zijn bij op kwartiers gezaagd hout.
Fenolische, natuurlijke stof, die in water oplosbaar is, door de plant wordt aangemaakt en in bladeren, vruchten, schors, hout en wortels van talloze planten aanwezig is.
Maximale belasting die op permanente wijze en in alle veiligheid (zonder risico op permanente breuken of vervormingen) kan gedragen worden door een balk onder uiteenlopende omstandigheden van dienst en lasten.
Reactiehout dat typisch gevormd wordt aan de bovenkant van de takken en aan de zijde van de druk die de buiging van een tak of stam bij loofbomen veroorzaakt.
Behandeling die ernaar streeft het hout een kunstmatige duurzaamheid te verlenen door het te beschermen tegen biologische veranderingen door het aanbrengen van beschermingsproducten.
Wijziging van de natuurlijke houtkleur zonder dat sterkteverlies optreedt. De verkleuring kan veroorzaakt worden door een schimmel, door atmosferische omstandigheden of door contact met metalen, enz.
1.Lijmingsfase waarbij lijm op de drager(s) wordt aangebracht. 2. Handeling waarbij twee oppervlakten op duurzame wijze met elkaar in contact worden gebracht. Het zo gevormde geheel moet weerstand bieden aan de geplande mechanische belasting van buiten uit, maar ook aan de voorziene vocht- en temperatuurschommelingen.
Ontbinding van het hout door toedoen van schimmels die een diepgaande verandering van de fysieke, chemische en mechanische eigenschappen van het hout teweegbrengen. Ze komt tot uiting door een verslapping van het hout, een gewichts- en sterkteverlies, een textuur- en kleurverandering.
Gelijk welke zijde van de breedste, longitudinale, tegenover elkaar staande vlakken van zaaghout, en gelijk welke longitudinale zijde van vierkant gezaagd hout.
1.Structuurelement van een vloeropbouw dat de planken ondersteunt. 2. Stuk zaaghout dat aan een ondersteunend element wordt bevestigd om er het parket op vast te nagelen.
Zaaghout waarbij de hoek tussen de stralen en een vlak 10° of minder bedraagt. Wanneer de stralen niet zichtbaar zijn, zaaghout waarbij de hoek tussen de groeiringen en een vlak 80°of meer bedraagt.
Radiale scheur die in de boom ontstaat door vorst en die vanuit het spint naar het merg toeloopt. De barst is aanzienlijk in longitudinale zin (gaat gepaard met een donkere tint van het aanpalende hout en een afwijking van de jaarringen).
1.In de buurt van de hoeken van een gevierschaald of gezaagd stuk hout, rest van het oppervlak van het rondhout waar het stuk vandaan komt. Blijft over na een onvolledige kantrechting. 2.Wordt gezegd van een rib met één of meerdere wankanten.
Min of meer bolvormige uitwas in het hout, dus niet enkel afkomstig van wortels, kan ook van een uitwas op de stam afkomstig zijn. De verweven en geknoopte vezels van het knoesthout vormen kenmerkende motieven. Daarom is wortelhout erg in trek voor inleg- en meubelwerk.
Heeft betrekking op de zachte houtsoorten zoals vuren, populieren of linden in tegenstelling tot de kostbaardere harde houtsoorten zoals beuken of eiken.
Fysisch verschijnsel waarbij de afmetingen van een houten onderdeel toenemen ten gevolge van een stijging van de vochtigheidsgraad onder het verzadigingspunt van de vezels.